Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

DL. 42. Het hofje van Gerbrandus

DL. 42. Het hofje van Gerbrandus
Model: 538441058
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
DL. 42. Het hofje van Gerbrandus

Verschijnt begin mei! 

 

Het hofje van Gerbrandus

Kiest dan hedenwie gij dienen zult

W. Schippers

 

Sanneke Petters en Truida van Wamel worden bij het bikkelen bij de poort van “Gerbrandushof” gestoord in hun spel door een drietal jongens, waarvan er één een knikker over de schutting werpt. Nans Trebbe, de portierster van de hof, helpt hen uit de problemen en verjaagt de jongens.

Sannekes vader die schoenmaker is, verdrinkt in de haven als hij wegens dronkenschap de weg van het café naar huis kwijtraakt. Dorus, haar handige broer, die zijn vader altijd helpt, kan na de dood van hun vader zich niet langer handhaven en vertrekt als een hulpeloze stumper.

Met een van de jongens die de meisjes geplaagd hadden, krijgt Truida verkering. Er is een groot standsverschil: Arnold Brutink is de enige zoon van een rijke handelaar in manufacturen. Wanneer echter blijkt dat hij tegenover de godsdienst onverschillig staat en Trui wil dwingen om op zondag naar de schouwburg te gaan, verbreekt Trui de verloving.

Sanneke wordt zijn nieuwe vriendin. Samen genieten ze van het leven en komen tot een huwelijk. Het gaat lang goed, maar dan komen de tegenslagen …


 

 

Inhoudsopgave

1. Om de hoek van de poort

2. Verschil van kruis

3. Avondwandeling

4. In “De drie Bijltjes”

5. In angst en zorg. Waar blijft hij?

6. Verdronken

7. Een zondagmorgen en lenteweelde

8. Een plan van tante Vera

9. Haar kruis te zwaar

10. Standsverschil voor hem geen bezwaar

11. Tante Vera mist haar doel

12. Vastbesloten

13. Ga jij je eigen weg, ik ga met Gods hulp de mijne

14. Mijn eerlijke arbeid heb ik lief

15. De brede weg voor ’t smalle pad

16. Alles wisselt op Zijn wenken

17. Tot hiertoe …

18. Samen op de Hof

 

 

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

 

W. Schippers

 

Het hofje van Gerbrandus / W. Schippers, eindredactie M.J. Ruissen

- Goes: De Ramshoorn -

ISBN 9789461150677

NUR 337

Trefw.: standsverschil, Arend Maartenshof, Dordrecht, kleermaker, schoenlapper

 

Eerdere drukken:

1e druk: 1942. Uitgeverij Groen te Leiden, illustrator: J.B. Sleper.

Latere drukken: Uitgeverij Groen te Leiden.

 

Illustraties:

Omslag- en binnenwerkillustraties: Rino Visser, Goes

Oude illustraties: J.B. Sleper

 

 

© 2015      Uitgeverij De Ramshoorn

Putwei 6 - 4464 BT Goes - tel. 0113-230340

fax. 0113-218691 - [email protected] - www.ramshoorn.nl

 

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een computerbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

 

 

1. Om de hoek van de poort

 

Twee kinderen spelen om de hoek van het straatje vlak bij de poort van de “Gerbrandushof”. Meestal wordt dit ‘’t Hofje van Gerbrandus’[1] genoemd. ’t Is op deze woensdagnamiddag stil in de buurt, waar over het algemeen niet veel drukte is. Daarstraks, toen de beide kinderen daar van ‘’t grachtje’ kwamen, stond Nans Trebbe, de portierster van de hof, in de half openstaande poort.

‘Juffrouw Trèbbe, mogen we hier een poosje bikkelen[2]?’ had de kleine blonde Sanneke Petters, het elfjarige dochtertje van de schoenlapper om de hoek, aan de stevige portierster gevraagd.

Deze had even met haar dikke vingers langs de brede kin gestreken en toen bedenkelijk geantwoord: ‘Nou, ’t is geen bezwaar dat jullie daar bikkelen, maar ik weet net hoe het gaat: straks komen er meer bij en dan geeft het meestal veel herrie. ’k Zou maar liever een ander plaatsje opzoeken; de oude mensen hier in de hof zijn bang voor lawaai.’

‘Ja maar, juffrouw Trebbe, wij willen bikkelen en zullen vast geen lawaai maken. ’t Gaat nergens zo goed als op die blauwe steen hier. Toe, mogen wij hier blijven, juffrouw Trebbe. San en ik maken geen drukte.’

’t Is Truida van Wamel met haar bruine ogen, die op deze manier het verzoek van Sanneke ondersteunt en Nans Trebbe, die ondanks haar enigszins bars uiterlijk en beslist optreden, toch een goed hart heeft, geeft de kinderen toch toestemming: ‘Nou, bikkel dan maar, maar pas op dat je geen lawaai schopt!’

Nog even blijft ze met de armen over de borst gekruist naar het spel van de kinderen kijken, maar dan draait ze zich om en gaat naar binnen.

Als men door de straat langs de hof wandelt, ziet men dat het pleisterwerk van de muur grauw en bijna zwart is van ouderdom. Juist op dit punt staan er brede, zware lindebomen langs de weg. Langer dan drie eeuwen is het geleden, dat ‘heer Gerbrandus’ hier op deze plaats de eerste steen gelegd heeft voor wat men nu nog ‘’t Hofje van Gerbrandus’ noemt.

Wie er meer van wil weten, die moet maar aan Nans Trebbe, de portierster, vragen of hij de regentenkamer mag bezichtigen. Dan zal ze u in een tamelijk ruim vertrek brengen, waar om een ontzaglijk zware eikenhouten tafel antieke leunstoelen staan, waarin ook nu nog, op gezette tijden, de regenten plaatsnemen, die het bestuur van de hof behartigen, evenals de verdwenen geslachten vóór hen. Dan zal de portierster u wijzen op een oorkonde, waarop in prachtige, krullende letters alle belangrijke zaken van de stichting vermeld staan. En ook op nog andere merkwaardigheden zal ze u wijzen, om daarna met een hoofdknik en een ‘dank u zeer’ haar fooitje in ontvangst te nemen.

Het is eigenaardig, maar zodra u via de zware poort met haar dikke ijzeren spijlen (die tot over de helft met plaatijzer zijn bedekt om nieuwsgierig naar binnen gluren te voorkomen) het hofje binnenkomt, overvalt u onwillekeurig een gevoel alsof de tijd hier een paar eeuwen is teruggezet. De huisjes zijn in een langwerpig vierkant om een ruime binnenplaats gebouwd, met een smal straatje van gele baksteen er van voren langs. Daarbuiten komt dan de tamelijk brede straat van grauwe, ver­weerde klinkers, waar slager, bakker, melkboer en kolenman met hun handkarren overheen kunnen rijden.

Nu blijft er nog een groot vierkant over, dat begrensd is door prachtige oude beuken die hun schaduw werpen over een keurig onder­houden grasveld, waarin weer kleine bloemperken zijn uitgespaard.

In het midden verheft zich een oude, van kunstig smeedwerk vervaardigde pomp. En dwars over het grasveld loopt aan beide kanten een smal straatje van blauwe tegels vanaf de pomp tot aan de straat die langs het grasveld loopt.

 

’t Is al in ’t begin van herfstmaand, maar de namiddagzon schijnt nog krachtig en warm door de dichte bladerkruinen van de machtige beuken.

Rode, witte en gele dahlia’s bloeien en pronken nu in de bloem­bedden. Hier en daar op bankjes of in oude, kale stoelen zitten bejaarde vrouwen op het gele straatje voor hun huisje te breien.

Niets verstoort de dromerige rust van ‘’t hofje van Gerbrandus’ of het moet zijn het kwetteren en sjilpen van een troepje mussen in de hoge beuken of het fijne gezang van de kanarie in zijn kooitje, ergens in een van de huisjes.

Hier binnen de poort hangt als het ware de sfeer van het verleden, immers iedereen die hier woont heeft het leven achter zich liggen en dan is men geneigd om terug te kijken naar die lange weg, die toch zo kort is. Buiten de poort echter klopt onmiddellijk het volle leven. Daar bikkelen Sanneke Petters en Truida van Wamel en zij zingen om de beurt hun eentonige liedje, dat bij hun spel hoort.

‘Pas op, Trui, zing niet zo hard, anders jaagt Nans ons weg’, waarschuwt Sanneke haar speelmakkertje, als deze in ’t vuur van het spel haar stem hoe langer hoe meer verheft.

‘Welnee, dat horen ze op de hof niet’, meent Truida. Ze werpt weer ijverig de stenen knikker omhoog en keert handig en snel de loden bikkels om, die op de blauwe hardsteen liggen, waarop de knikker zo prachtig omhoog stuitert. Nog geruime tijd spelen de kinderen zo verder en ze zijn zo verdiept in hun spel, dat ze er geen erg hebben dat er drie jongens naderen, die met de schooltas op de rug de straat zijn binnengekomen. Hoogstwaarschijnlijk zouden de jongens voorbij zijn gegaan zonder op de spelende kinderen te letten, als niet juist door een misgreep van Sanneke de knikker was weggerold.

Haastig staat Truida op om het voor hun spel onmisbare voorwerp weer op te rapen, maar een van de jongens is haar al voor en heeft de knikker opgepakt.

‘Geef hem terug, hij is van mij!’ roept zij driftig en grijpt dan tegelijkertijd naar haar eigendom.

De jongen echter steekt haar zijn gebalde vuist toe, waarin hij de knikker geklemd houdt. ‘Haal hem hier maar uit’, zegt hij tergend, met de duidelijke bedoeling het kind boos te maken en tot verzet te prikkelen.

Nu, dat doel heeft hij snel genoeg bereikt, want de kleine Truida van Wamel wordt driftig. ‘Toe, geef mij mijn knikker, lelijke, lelijke ...’

Het kind kan blijkbaar in haar drift geen woorden vinden om uit te drukken wát ze nu wel zo lelijk aan die lange, bleke jongen vindt.

Sanneke schijnt dat echter wél te weten, want met hoge, schelle stem roept ze: ‘Wipneus, lelijke wipneus!’

De beide andere jongens lachen, maar de jongen lacht niet. En als Trui met haar beide kleine handen probeert zijn vuist open te breken, stoot hij haar ruw terug en zegt boos: ‘Nou je gaat schelden, krijg je hem helemaal niet meer terug, kleine kat.’

De tranen springen Truida in de bruine ogen en weer roept ze: ‘Geef hem terug hoor, je mag hem niet houden, dan ben je een dief.’

‘Dief, dief, lelijke wipneus!’ scheldt Sanneke. Maar ze blijft op een veilige afstand, terwijl Trui zich aan de jongen vastklampt, zodat hij niet met haar eigendom kan weglopen.

’t Was de grote jongen er waarschijnlijk alleen maar om te doen de kinderen te plagen toen hij het stenen balletje wegnam, maar het schelden van Sanneke Petters en vooral het lachen van zijn beide vrienden schijnen hem te verbitteren, want hij rukt zich los en werpt de knikker over een tuinmuur aan de overkant van de straat.

‘Dát is laf, Karel! Jij kunt niet verdragen dat ze je wipneus noemen, en toch heb je er een!’ roept een van de beide andere jongens. Ondertussen geeft hij de jongen, die hij ‘Karel’ noemt, een gevoelige duw tegen zijn schouder. Deze blijkt echter niet in de stemming te zijn om dat zonder meer te accepteren en ’t gevolg daarvan is, dat ze elkaar in de haren vliegen.

De jongens vechten en schreeuwen. Trui, die onder aan haar voet geraakt is, schreeuwt. En Sanneke Petters kraait als een jonge haan met schelle stem boven iedereen uit.

‘Wipneus! Lelijke wipneus! sla erop, jongen ... toe maar!’ Plotseling komt er echter verandering in de situatie, want met een gezicht als een onweerswolk komt Nans Trebbe, de portierster, de poort van de hof uitsnellen.

Ze pakt met haar stevige handen de vechtende jongens in de kraag, rukt ze uit elkaar en slingert de een rechts en de ander links van zich af met het nadrukkelijk bevel: ‘Maak dat je wegkomt, of ik zal je leren vechten, dat je je het nog lang zal kunnen herinneren. Vooruit, mars!’

Even snel als het gevecht tussen de jongens ontbrandde, is het ook weer, dankzij de krachtdadige tussenkomst van Nans Trebbe, beëindigd.

De jongen, die door Sanneke voor ‘wipneus’ werd uitgemaakt, schijnt echter zijn smadelijke nederlaag niet zomaar zonder meer te kunnen verkroppen, want als hij weer vast op zijn benen staat, begint hij heftig te protesteren tegen de hardhandige manier, waarop de portierster hem opzij wierp. De andere jongen echter met wie hij vocht, geeft hem een ruk aan de arm en roept lachend: ‘Kom toch mee, Karel, als die potige juffrouw je weer te pakken krijgt, breekt ze je de ribben. Of ze sleept je binnen die poorten om je in een of andere donkere cel te stoppen. Kom mee ...’

De jongen schijnt nog te aarzelen om aan de waarschuwing van zijn makker gevolg te geven, maar als de portierster weer een beweging maakt alsof ze de aanval wil hervatten, zakt hem het hart in de schoenen en hij volgt met snelle pas zijn schaterlachende vriend. De ander was de hoek al om.

De rust is weer teruggekeerd om ‘’t hofje van Gerbrandus’ en een paar oude vrouwtjes, die naar de poort zijn gestrompeld om te zien wat er daarbuiten gaande is, willen van de portierster het fijne van de zaak weten. Maar zij maakt er zich vanaf door te zeggen dat spelende kinderen uit de buurt, door vreemde schooljongens werden geplaagd, en dat zij ze nu weggejaagd heeft. Dat is alles. Protesterend over de rustverstoring en over de baldadigheid van de tegenwoordige jeugd, scharrelen ze weer terug naar hun plaatsje om daar te blijven soezen en babbelen, totdat het tijd is om een bakje koffie te gaan drinken achter hun witte gordijntjes.

Truitje van Wamel en Sanneke Petters zoeken inmiddels hun verstrooide bikkels bij elkaar. Ondertussen zegt de portierster tegen hen: ‘Zie je nu wel, dat het weer op lawaai uitgelopen is, net zoals ik gedacht had?’

‘Daar konden wij toch niets aan doen, juffrouw Trebbe’, zo verdedigt Truida zich. En wrokkend voegt ze er bij: ‘Waarom moest die vreemde jongen mijn knikker ook afpakken en hem ook nog over de muur gooien?’

‘Zo’n lelijke, bleke wipneus’, voegt Sanneke er verbitterd aan toe.

’t Schijnt toch, dat Nans Trebbe overtuigd is dat de beide kinderen geen schuld hebben aan ’de ruzie, want ze grijpt onder haar schort en brengt haar grote stalen knip voor de dag en zegt: ‘Hier heb je een cent. Ga nu maar een andere knikker kopen en pas op, dat de jongens hem niet weer weghalen.’