Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Dl. 31. Bouke Bijlertsma, W. Schippers

Dl. 31. Bouke Bijlertsma, W. Schippers
Model: 9789461150448
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Dl. 31. Bouke Bijlertsma, W. Schippers Dl. 31. Bouke Bijlertsma, W. Schippers Dl. 31. Bouke Bijlertsma, W. Schippers

Deel 31.

Bouke Bijlertsma

Gezinnen op zorgvolle wegen

W. Schippers

gepland voor DV augustus

 

Schipper Bouke Bijlertsma vervoert stukgoed voor allerlei mensen in het dorp H., die hun vrachtje in de loop van de week bij hem thuis afleveren. Zijn vrouw en dochter Liesbet zijn hem lief. Wanneer Liesbet echter verkering krijgt met Evert van Kerven, de enige erfgenaam van een rijke vlasboer, gaat het mis. De vader van Evert, Goof van Kerven, accepteert het standsverschil niet. Hij komt in botsing met Bouke die hem buiten de deur gooit.

Liesbet wordt echter ernstig ziek en komt te overlijden. Dit is zeer ingrijpend voor Evert, die naderhand trouwt met de enige dochter van “Knopzicht”. Toch kan hij Liesbet niet vergeten. Wanneer hij zijn schoonvader verliest en later ook nog zijn vrouw naar het graf moet brengen, is hij alle stuur in zijn leven kwijt en raakt aan lager wal.

Goof van Kerven raakt dodelijk gewond bij een wedren met een paard van Evert voor zijn wagentje. Bouke probeert de trotse boer van “Polderlust” nog te redden, maar het is te laat.

Tijdens een tocht door de grote havenstad Rotterdam ontmoet Bouke Liesbet, de dochter van Evert. Deze blijkt op zijn sterfbed te liggen en geeft Bouke toestemming zijn dochter te adopteren. De gelukkige tijd die Bouke ooit had toen zijn dochter Liesbet nog leefde, keert terug.

 

 

1. “De Broedertrouw”

 

‘We komen maar amper binnen, schipper’, zo had de knecht van “De Broedertrouw” tegen de man aan het roer gezegd.

Deze, die met zijn brede rug tegen de helmstok[1] leunde, doet eerst een flinke haal aan zijn pijp en terwijl hij een rookwolk met kracht de zomeravondlucht in blaast, kijkt hij beurtelings naar de bijna slap hangende wimpel en dan naar de rechter rivieroever, waar een inham tussen riet en griendgewas een kleine haven vormt.

‘Het zal ons niet lukken, Geert’, beslist schipper Bijlertsma. En langzaam wendt hij zijn roer om, waardoor het goed onderhouden schip met een flauwe bocht de steven wendt.

“De Broedertrouw” is een mooi vaartuig, dat kan zelfs iemand zien die geen varensman is, maar een echte schipper ziet er meer aan. Die zal u zeggen, dat de eigenaar van die tjalk iemand is die in elk geval niet op een paar dubbeltjes hoeft te kijken om zijn spullen in orde te houden, want alles is even degelijk en van goede kwaliteit. En toch is “De Broedertrouw” een schip, dat niet bepaald nieuw is te noemen, want de vader van Bouke Bijlertsma heeft het voor zijn beide zonen laten bouwen, toen zijn oudste zoon Albert zou gaan trouwen met de dochter van een welgestelde kruidenier in Leeuwarden.

De nieuwe schuit kreeg de naam “De Broedertrouw”, maar Bouke, die toen nog vrijgezel was, voer nog maar een paar jaar met zijn broer Albert toen deze in een haven te Rotterdam een ongeluk opliep, dat hem eigenlijk voor het schippersbedrijf onge­schikt maakte. Een zwaar vat, dat uit het ruim van hun schip werd opgehesen, schoot uit een strop, trof in de val de arm van Albert Bijlertsma en verbrijzelde die voor de helft. De arm genas wel weer, maar bleef voor altijd stijf. De jonge schipper gaf nood­gedwongen het varen op en kwam in de kruidenierszaak van zijn schoonvader terecht.

Bouke die inmiddels ook getrouwd was, werd toen alleen eigenaar van “De Broedertrouw” en vanaf die tijd vaart Geert Bolder bij hem als knecht.

Het zijn voor schipper Bouke Bijlertsma goede jaren geweest en nu gaat hij door voor een tamelijk bemiddeld man, tenminste wat zijn stand betreft, want behalve zijn schip heeft hij ook een huis aan de wal, dat zijn onbelast eigendom is.

 

Zacht schuurt het water langs het boord en kalm schuift de tjalk[2] de haven binnen. ‘We klaren het[3], Geert’, zegt de schipper nu, maar de knecht kijkt langs het gangboord en bromt: ‘We zijn er nog niet’, en grijpt intussen naar de lange vaarboom. De zeilen hangen slap langs de mast en als de schipper nog een duw tegen de helmstok[4] heeft gegeven, laat hij het roer in de steek en pakt ook een vaarboom.

De schipper is een sterke man en ook Geert is een potige knaap, maar ze moeten al hun krachten inspannen om “De Broedertrouw” op de plaats te krijgen, waar de schipper die hebben wil.

Het schip ligt nu vlak voor de hoge rivierdijk en rechts en links loopt een brede stoep vanaf de kruin naar beneden tot aan de stenen havendam. Behalve een paar roeiboten en een kleine vissersschuit is “De Broedertrouw” het enige vaartuig in de haven. Dat is gewoonlijk het geval, behalve als over een paar maanden het vlas wordt aan­gevoerd vanuit Zeeland en Groningen. Dan kan het hier in de buurt verbazend druk zijn, want in het dorp en verderop de polder in, wonen nogal aanzienlijke vlasboeren, van wie de bedrijven nu grote bloei beleven.

De schipper bespreekt nog een en ander met zijn knecht en terwijl deze de zeilen bergt en alles voor de nacht gereedmaakt, stapt Bijlertsma als hij ‘de gang’ heeft uitgeworpen, daaroverheen de wal op en bestijgt de stoep aan zijn linkerkant. Hier en daar staan huizen op de dijk gebouwd, maar het eigenlijke dorp ligt in de vlakte om de oude kerktoren heen, terwijl verderop in het uitgestrekte polderland de boerenhoeven ver uit elkaar liggen.

Een flink man is schipper Bijlertsma, zoals hij daar vlug voortstapt over de hoge dijk. Hij is nu in de volle kracht van de mannelijke leeftijd en op zijn door weer en wind gebruind gezicht met de korte, gekrulde baard, ligt gewoonlijk een vrolijke opgeruimde trek, die onwillekeurig doet denken aan een man, die het leven niet te zwaar opneemt.

Nog geen tien minuten hoeft de schipper te lopen om zijn woning te bereiken en hij blijft staan voor een huis, waarvan de voorgevel als het ware uit de kruin van de dijk oprijst en de achter­gevel vanuit de helling is opgetrokken. Tegen de achtermuur is een grote schuur op een hoge stenen fundering gebouwd, want bergplaats kan een vrachtschipper nooit te veel hebben. Aan de linkerkant van het huis loopt, gelijk met de zijmuur, een hoge schutting van stevige geteerde planken tot beneden aan de rijweg, die langs de voet van de dijk loopt.

Rechts van de voormuur echter ligt een brede strook grond, beplant met vruchtbomen en met een schutting afgesloten; tenminste, de zijkant die naar beneden loopt, want boven langs de dijk staat, tot aan de schutting toe, een mooi ijzeren hek met een kleine, ronde poort.

 

De schipper duwt het poortje open en komt zo op het goudgeel geboende straatje, dat naar de keukendeur leidt; de voordeur gebruikt men slechts zeer weinig. Vóór hij echter tot de deur genaderd is, wordt deze al opengeworpen, tenminste het boven­gedeelte, want in die tijd vond men nog algemeen de dubbele deuren. Een knappe vrouw, in de dracht van de Zuid-Hollandse boerinnen van die tijd gekleed, verwelkomt de varensman echt hartelijk.

‘Wel, wel, Bouke, ben je daar nog, ik ben een kwartier geleden aan de haven geweest en toen was er bijna geen water meer voor de wal. Ik dacht beslist niet dat je nog kon binnenkomen.’

Met deze woorden werpt ze ook de klink van de onderdeur los en de schipper zegt lachend, terwijl hij binnenstapt: ‘Geert Bolder dacht óók, dat het niet meer kon, maar je ziet het, moeder, Bouke is er, al ging “De Broedertrouw” ook schuivend over de bodem de haven in.’

’t Is koel en fris in de keuken van het schippersgezin. Het zachte avondlicht valt met een rood schijnsel door het hoge, smalle raam en de geur van een grote bos rode en witte rozen, die in een aarden kan op de brede vensterbank staan, vullen het ruime vertrek met haar zoete geuren.

Druk babbelen de schipper en zijn vrouw met elkaar. Vooral zij heeft veel te vragen, want Bijlertsma is maandag vóór het aanbreken van de morgen al vertrokken voor de reis naar Rotterdam. En voor “De Broedertrouw” haar lading had gelost op de bestemde plaats en ook weer lading had ingenomen voor de terugreis, was de week al aardig gevorderd, zodat hij blij mocht zijn vóór vrijdag binnen te zijn, want liever voer Bouke Bijlertsma nacht en dag door, dan dat hij genoodzaakt zou zijn de zondag in een vreemde haven door te brengen.

Nu klinkt beneden uit de hof achter het huis een glasheldere meisjes­stem. Ze zingt een oud liedje, dat misschien haar overgrootmoeder al gezongen heeft, een van die wijsjes, waarvan men eigenlijk niet weet hoe men eraan komt en die toch bijna iedereen kent.

‘Ha, daar is Liesbet’, zegt de schipper. Een ogenblik later komt ze al met lichte, vlugge stappen de keuken binnen en in haar grote, donkere ogen tintelt de vreugde, dat vader weer thuis is. Meteen loopt ze op de schipper toe, slaat een arm om zijn forse nek en kust hem hartelijk op zijn bruine, gebaarde wang. Dat had ze gedaan zo lang ze zich kon herinneren en de schipper beschouwt het als een welkom thuis, dat hij meer op prijs stelt dan hij zelf wel weet.

Er zijn in het dorp en op de boerenhoeven in de polder beslist wel knappe meisjes en mooie boerendochters, maar een van de schoonste was zeker wel de donkerogige Liesbet Bijlertsma, die nu achttien jaar is.

Ze hebben hun enig kind lief, zielslief. Maar vooral de schipper is zwak in die genegenheid voor zijn dochter. Want, al deed zij in jeugdige overmoed evenals alle kinderen wel eens iets wat straf of berisping verdiende, ’t was voor de schipper onmogelijk om haar met harde hand of strenge woorden het verkeerde van het gepleegde vergrijp onder ogen te brengen.

Vrouw Bijlertsma zou het vaak wel anders gewild hebben, maar als de schipper thuis was en ze hem erop wees dat hij toch als vader niet alles over zijn kant mocht laten gaan, dan haalde hij zijn schouders op en riep de kleine meid bij zich.

De bestraffing echter viel altijd in het water, want als hij dan de rappe verdediging van Liesbet hoorde, kon hij de nodige ernst niet bewaren en lachte al vóór ze was uitgesproken.

Zo was het geweest toen ze nog daarginds op de dorpsschool ging. Zo was het gebleven tot op deze donderdagavond en het zou blijken, dat de schipper op dit zwakke punt nog niet veel veranderd was. Opgewekt en genoeglijk, evenals anders het geval was, wanneer Bijlertsma thuis was, gebruikt men de eenvoudige, stevige maaltijd. Maar nauwelijks is het afgelopen of Liesbet toont nogal haast om weg te komen. Ze moet voor moeder enkele boodschappen doen in het dorp, zoals ze dat wel meer deed, maar daar is tijd genoeg voor, want de kruidenierswinkel van Roekers is dichtbij.

De schipper slaat er geen acht op, maar trouw aan zijn gewoonte, stopt hij zijn pijp. Terwijl vrouw en dochter de boel aan kant helpen, loopt hij naar een deur in de rechterhoek van de grote keuken, die tevens als woonkamer wordt gebruikt, zoals in derge­lijke huizen veelal gewoonte is. Van hier loopt een gemetselde trap naar een ruime kelder, die zijn licht ontvangt door een raampje dat in de zij­muur aangebracht is, terwijl aan de andere kant van de kelder weer een deur is waardoor men, óók langs een gemetselde trap, in de grote schuur komt.

Door twee flinke ramen, vlak tegen het westen, valt het avond­zonlicht nog helder binnen en hier blijft de schipper even rond drentelen, want er liggen altijd zogenaamde stukgoederen te wachten op het aanstaande vertrek van “De Broedertrouw”. ’t Zijn goederen die in de loop van de week hier bezorgd zijn en moeder Bijlertsma weet er uitstekend de bestemming voor. En in de regel ook wel de vracht­prijzen, want ze is zelf een schippersdochter.

Ja, moeder Bijlertsma is de rechterhand van de schipper. Ze leeft helemaal met hem mee en straks als hij hier een en ander in ogen­schouw genomen zal hebben en weer boven komt, zal hij zijn zakboek voor de dag halen en zeggen: ‘Nou, moeder, kom eens op met je orders’, en dan zal ze hem met de grootste nauwkeurigheid de gegevens verstrekken, die hij nodig heeft.

Als de schipper een poosje rondgekeken heeft, weet hij al ongeveer wat er staat en ligt. Een stapeltje zakken, wat vaten, kisten en pakken, dat is zo ongeveer het kwantum, dat hij voor maandag­morgen met de krachtdadige hulp van Geert Bolder aan boord van “De Broedertrouw” zal moeten brengen. In een hoek van de schuur staat echter een flinke kar op twee tamelijk hoge wielen en met behulp daarvan is die arbeid door de twee sterke mannen snel genoeg verricht.

Hebben de boeren echter een grotere hoeveelheid goe­deren, dan moeten ze zorgen met paard en wagen aan de havenkant te zijn, om het ter plaatse in te laden.

De schipper is klaar met zijn inspectie, maar vóór hij de buitendeur opendoet om de tuin in te gaan, blijft hij nog even voor het stapeltje zakken staan, dat vlak bij de deur ligt. Op zijn gezicht komt voor een ogenblik een wrevelige trek. Maar die trek verdwijnt alweer, zodra hij de schuurdeur achter zich heeft gesloten en met die eigenaardige, wiegelende gang, het varensvolk vaak eigen, drentelt hij door de tuin, die zich tot aan de rijweg uitstrekt.

Hier mag Bijlertsma zo graag een poosje zijn als hij thuis is en bijna altijd is Liesbet dan bij hem, want zij zorgt voornamelijk voor alles wat hier groeit en bloeit. Maar voor het ruwe werk dat mannenkracht vereist, weet de schipper steeds nog wel tijd te vinden als hij thuis is.

Bijlertsma heeft altijd veel liefhebberij gehad voor zijn tuin, maar toen hij pas getrouwd was en nog een tijd daarna, was het grootste gedeelte van de beschikbare ruimte gebruikt voor moestuin. Voor zijn klein gezin had hij altijd een overvloed van groente gehad en er schoot zelfs nog grond over om wat aardappelen te telen.

Echter, toen de kleine Liesbet groter werd, kwam daarin langzamerhand verandering, want het vlugge ding, dat altijd om hem heen was en hem meestal al opwachtte aan de haven als “De Broedertrouw” thuisvoer, toonde al jong zoveel voorliefde voor bloemen en bloeiende heesters, dat langzamerhand en in de loop van de jaren de groenten hun plaats moesten afstaan aan de schone kinderen van Flora. Telkens als het jaargetijde er gunstig voor was, had de schipper rozenstruiken, heesters of bloemzaden voor Liesbet meegebracht en samen, al lachend en pratend, had men alles wat Bijlertsma meegebracht had uit deze of gene boom- en bloemkwekerij, gepoot of geplant.

Nu is de groentetuin verdwenen en langs de houten schutting groeit en bloeit welig kamperfoelie en Oost-Indische kers, terwijl rozen in alle kleuren, seringen en gouden regen of andere heestergewassen slechts ruimte overlaten voor prachtige bloembedden vol violen, grote madelieven en andere vroege zomerbloemen.

Moeder Hendriek, de schippersvrouw, had wel eens gezegd: ‘Je bent toch niet erg op je voordeel uit, Bouke, dat je zo’n mooie hoek grond alleen maar gebruikt om bloemen te kweken, evenals in de tuin van de burgemeester of de dominee. Ik vind dat het best de helft kan zijn, dan hebben we echt nog bloemen genoeg en we hoefden niet al onze groenten te kopen.’

‘O, je hebt volkomen gelijk, moeder’, zei de schipper dan altijd, ‘ik wil er geen woord op afdingen, maar och, die paar centen om groenten te kopen zullen het ons nu niet bepaald moeilijk maken en ­de kleine meid heeft er zo’n plezier in. En jij ziet ze toch ook liever dan een kroot of een knol, zeg het maar eens eerlijk, Driekje?’

Bijlertsma was nog altijd gewend zijn dochter ‘de kleine meid’ te noemen, hoewel ze bijna net zo lang was als haar moeder en zijn vrouw noemde hij doorgaans ‘Hendriek’ of ‘Driekje’, maar veelal, en wel het liefst, noemde hij haar ‘moeder’, zoals Liesbet dat ook deed.

 

[1] Houten staaf aan het roer waarmee het roer in de gewenste stand gezet wordt.

[2] De tjalk is een historisch zeilend vrachtschip voor de binnenwateren. De naam werd in de zeventiende eeuw voor het eerst gebruikt om schepen met ronde boeg aan te duiden. Dit scheepstype kent vele uitvoeringen.

 

[3] Gereedmaken.

[4] De stok of hendel die aan het roer is bevestigd om ermee te kunnen sturen.