Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Dl 30. De pleegzoon van de ketellapper, W. Schippers

Dl 30. De pleegzoon van de ketellapper, W. Schippers
Model: 9789461150431
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Dl 30. De pleegzoon van de ketellapper, W. Schippers Dl 30. De pleegzoon van de ketellapper, W. Schippers

De pleegzoon van de ketellapper, W. Schippers

Verschijnt DV juni 2013

Mijn vader en moeder hebben mij verlaten …

Nellie Braunsing kreeg in de tijd dat ze in Amsterdam moest oppassen op haar zieke tante verkering met een rijke zeeofficier. Maar zijn ouders weigerden hun zoon toestemming te geven voor een huwelijk met iemand uit de burgerklasse.Verbitterd over deze weigering vertrok Nellie’s vriend naar Kopenhagen, waar hij door een vechtpartij kwam te overlijden. Nellie bleek zwanger en Christiaan werd geboren. Maar toen ook Nellie stierf, nam haar broer Wils Braunsing de opvoeding van Christiaan ter hand.

Wils raakt echter door drankverslaving aan lager wal en vestigt zich als ketellapper in een Amsterdamse achterbuurt. Om hieruit te ontsnappen besluit Wils om in het voorjaar een tocht door Nederland te ondernemen en onderweg potten en pannen te repareren om zo al rondtrekkend de kost te verdienen. Het wordt een prachtige reis. Christiaan geniet elke dag en maakt de mooiste tekeningen. Duitse kunstenaars bewonderen zijn talent en nodigen hem uit met hen mee te gaan om schilderles te krijgen.

Maar Christiaan kiest voor zijn oom en samen komen ze in een grensplaatsje voor een landgoed terecht. Wanneer Christiaan het landhuis met zijn prachtige oprijlaan tekent, wordt hij door de landheer tijdens een jachtpartij neergeschoten.

Chris wordt in het landhuis verpleegd. Wanneer blijkt dat de edelman en zijn vrouw zijn opa en oma zijn, vertrekt Braunsing zonder afscheid te nemen. Hij sluit zich aan bij een Engelse expeditie die onderzoek doet naar de natuur in de oerwouden van Midden-Afrika. Daar komt de verharde ketellapper tot inkeer ...

 

1. De zwerveling

’t Is een gure, donkere najaarsavond. De hele dag viel een koude motregen en toen de schemering inviel, stak de wind op, die nu met wilde vlagen door de straten en stegen van het grote Amsterdam giert en huilt.

Echt somber is het buiten, maar in de brede, goed verlichte straten merkt men dat niet echt op, of het moet zijn dat de door elkaar krioelende mensen wat harder lopen dan gewoonlijk en niet zo lang voor de winkels blijven staan als anders.

Voor de spiegelende ruiten van een winkel in kunstvoorwerpen staat echter al geruime tijd een opgeschoten knaap. Hij heeft een rolletje blik onder de arm en staat met alle aandacht naar een bronzen beeld te kijken, dat blijkbaar zijn volle aandacht in beslag neemt. Hoewel hij zeer armoedig gekleed is, schijnt hij van de kou en de regen niet veel last te hebben. Hij lijkt niet ouder dan veertien of hoogstens vijftien jaar, maar zijn leeftijd is niet zo gemakkelijk te bepalen, omdat de afgedragen, zwart bombazijnen[1] broek die hij draagt, hem veel te kort en de gescheurde blauwe kiel[2] veel te wijd en te lang voor hem is.

‘Kom’, mompelt hij, ‘laat ik opschieten. Oom Wils wacht op zijn blik. Als ik er niet gauw mee kom opdagen, gaat hij uit ergernis naar de kroeg en dan is er morgen geen huis meer met hem te houden.’

Nog één keer kijkt de jongen met bewondering naar het bronzen beeld, trekt dan met een ruk zijn korte broek nog hoger op, schudt het regenwater van zijn kleploze pet en vervolgt met vlugge tred zijn weg naar een heel ander stadsgedeelte dan waar we hem aantroffen.

Al snel liggen de brede straten met de helder verlichte winkel­ruiten achter hem. Over bruggen, waar de hevige rukwinden de jongen bijna omver werpen, langs donkere, sombere grachten met pikzwart water en over oude, door hoge huizen omgeven pleinen, voert zijn weg naar de duistere achterbuurten van de oude stad.

Slechts nu en dan komen hem groepen arbeiders tegemoet. Ook ontmoet hij zeelieden die zich van de dokken naar de stad begeven, maar langzamerhand verdwijnen ook die. In het duistere, nauwe slop, waar de jongen nu ingaat, is de enige voorbijganger een dronken kerel.

‘Zo’, mompelt de jongen, ‘schele Pauw heeft weer te diep in het glaasje gekeken! Hij komt zeker uit “De Goudvis”.’

Met sombere blik kijkt de jongen de man na, die op zijn benen waggelt.

‘Ellendige drank’, mompelt hij, ‘’t zal me benieuwen of oom Wils nog thuis is.’

Huiverend in zijn natte plunje versnelt hij zijn pas tot midden in het donkere slop, waar een roodachtig lichtschijnsel op de vuile, hobbelige keien en de modderplassen van de straat valt. Daar bevindt zich de beruchte kroeg “De Goudvis”. De knaap blijft even voor de deur staan en luistert naar de ruwe stemmen die nu en dan naar buiten klinken. Het huilen van de wind door het slop maakt echter dat de luisterende knaap de stemmen niet kan onderscheiden.

‘Het waait te hard, ik kan niet horen of hij erbij is’, mompelt de jongen. Schouderophalend gaat hij verder, totdat hij ten slotte blijft stilstaan bij een vuil, oud en bouwvallig huisje aan het einde van het slop.

Door de kleine, groezelige ruitjes schijnt enig licht naar buiten. Dat vindt de jongen blijkbaar zo’n goed teken, dat een tevreden trek op zijn mager, scherp getekend gezicht zichtbaar wordt. Nu draait hij snel de knop van de deur om en loopt het donkere portaal in. Recht vóór hem bevindt zich een tamelijk brede trap en aan zijn rechterhand een verveloze deur die de knaap opent en waardoor hij in het vertrek komt, waaruit het licht op straat schijnt.

’t Is een eigenaardig vertrek, of beter gezegd: werkplaats, waar onder de breed uitgebouwde schoorsteen een kleine veldsmidse[3] staat, waarop een helder kolenvuurtje brandt.

Het schijnsel van dat vuur, gevoegd bij het licht van een blikken petroleumlampje dat boven een werkbank hangt, verlicht tamelijk goed het voorste gedeelte van de werkplaats, maar achterin het lage, diepe vertrek is het pikdonker.

Op het eerste gezicht zou men gemeend hebben, zich in een soort uitdragerij[4] te bevinden, want op de vloer en aan de wanden liggen en hangen de meest verschillende voorwerpen. Als men echter die voorwerpen bekijkt, merkt men meteen dat er aan alles iets hapert. Hier is het een koperen ketel waaraan een oor ontbreekt; daar hangt een braadpan zonder steel. Ginds liggen emmers zonder hengsel, vogelkooien met kapotte tralies, blikken oliekannen, waar­van de bodems lek zijn, kortom van alles, te veel om op te noemen.

’t Is hier de werkplaats van Willem Braunsing, in de wandelgangen bekend onder de naam van Wils, de ketellapper. Eigenlijk is deze naam niet helemaal juist, omdat Braunsing, bekwaam werkman als hij is, álles repareert wat men bij hem brengt. Niemand had ooit gehoord dat men iets bij hem bracht, waarvoor hij geen kans zag om het in orde te maken. Maar het is waar: het meest repareert hij toch ketels.

Braunsing had het goed kunnen hebben als hij gewild had en hij hoefde beslist niet in zo’n onaanzienlijk slop te wonen, wanneer hij orde op zaken had gesteld en voorgoed had afgezien van het heilloze drinken. Eigenlijk wilde Braunsing zijn leven beteren. Telkens nam hij zich voor om het drinken te laten. Dan kwam hij in geen weken in de kroeg en werkte bijna onafgebroken. Maar telkens ook was de brandende begeerte naar sterke drank hem te machtig en wat hij met hard werken had verdiend, werd dan in korte tijd weer omgezet in drank.

Maar laten we eerst eens nader kennismaken met deze eigenaardige man. Willem Braunsing had betere dagen gekend. In zijn jeugd kreeg hij een goede opvoeding. Zijn vader was een bekend en geacht koperslager in Utrecht geweest, wiens goed lopende zaak hem in staat stelde, op enigszins ruime voet te leven. Aanvankelijk scheen het dat Willem het enige kind blijven zou. Drie of vier kinderen die na hem geboren werden, stierven jong, maar ten slotte, toen hij al zestien jaar oud was, kwam er nog een zwartlokkig meisje vrolijkheid en leven in de stille huiskamer brengen.

Ze werd aller lieveling. Toen ze vier of vijf jaar oud was, bleven de mensen op straat naar het werkelijk mooie kind staan kijken, als ze op de stoep voor de koperslagerij met haar pop speelde en zong als een leeuwerik.        

Willem was in die dagen bij zijn vader in de zaak, maar hij had het daar niet naar zijn zin. De jongen, die geneigd was tot lichtzinnigheid en pret­ maken, kon het met zijn strenge en rechtzinnige vader niet best vinden, wat telkens tot onaangename tonelen aanleiding gaf.

Lang hield zijn vrome, zachtzinnige moeder een uitbarsting tegen, maar ten slotte ging het niet langer. Na een hoog oplopende ruzie met zijn vader, ging Willem Braunsing de wijde wereld in om met volle teugen, zoals hij dacht, van de vrijheid en het jonge, krachtige leven te genieten. Maar het viel hem niet mee. Er kwamen ogenblikken dat hij met heimwee in zijn hart naar het ouderlijk huis en bovenal naar zijn moeder verlangde. Maar dat knagende gevoel onderdrukte hij door verstrooiing en genot te zoeken op plaatsen, waar verleiding en zonde een jongeman zo vlug tot hun prooi maken. En als eenmaal de voet op dat glibberige pad is gezet, ach, dan dwaalt men, als God het niet ver­hoedt, steeds verder van de goede weg af. Ellende naar ziel en lichaam is meestal het einde van het verwoeste leven.

Nergens kon Willem Braunsing het lang uithouden, zijn rusteloze natuur dreef hem steeds voort, van stad tot stad, van land tot land. Achtereenvolgens was hij getrokken van Amsterdam naar Antwerpen, toen naar Gent. Van Gent naar Brussel en Luik; toen naar Frankrijk.

In Parijs verbleef hij het langst. Hoewel hij nog jong was, vond hij als bekwaam werkman en geholpen door zijn goed voor­komen en gemakkelijke omgang met allerlei soorten mensen, spoedig werk. Overal leerde hij wat. Op den duur kon echter ook Parijs hem niet boeien en de zwerver trok op een goede dag naar Duitsland. Maar na enige tijd werd hem ook daar de grond te warm onder de voeten en hij wilde het mooie Alpenland zien met zijn trotse bergen en blauwe meren. Al maar zuidelijk trok hij naar het schone Italië met het oude Rome en met het verrukkelijke Napels. Daarop bezocht hij Spanje met zijn zonnige hemel, waar hij zich geruime tijd ophield.

Zo was intussen de tijd voortgesneld; Willem Braunsing was al twaalf jaar weg van huis. Gedurende die lange tijd had hij zo goed als niets van zijn ouders en verdere familie gehoord. Toen, het was in Londen (want hij was van Spanje per schip naar Engeland vertrokken), ontmoette hij op een avond in een café iemand, die bij nadere kennismaking een stadgenoot van Braunsing bleek te zijn. Deze man, die voor handelszaken in Londen was, kende de familie Braunsing zeer goed. Zonder zijn naam te noemen infor­meerde Willem naar zijn zo lang uit het oog verloren en bijna vergeten bloedverwanten, die hij twaalf jaar geleden in het vaderland achterliet. Wat hij van de koopman vernam, trof hem meer dan hij liet blijken. Bijna drie jaar geleden was zijn vader gestorven en zijn moeder had, volledig vertrouwend op de bekwame meesterknecht, de oude bloeiende zaak voortgezet. Al snel bleek echter dat de weduwe van Christiaan Braunsing aan een onwaardige haar ver­trouwen geschonken had.

De meesterknecht bedroog de onervaren vrouw op allerlei wijze. Toen ze dit begon te merken, was het eigenlijk al te laat en de goede zaak verliep geheel en al.

‘’t Zal niet lang meer duren’, had de koopman er nog bij­gevoegd, ‘of de gehele bezitting van de ongelukkige weduwe moet met schuld verkocht worden!’

Willem Braunsing voelde zich op dat ogenblik een ellendeling. Hij herinnerde zich de trouwe liefde van zijn moeder. Hij dacht aan haar tranen en verdriet, over zijn lichtzinnig gedrag en hoe zij altijd probeerde zijn strenge en snel vertoornde vader tot bedaren te brengen, terwijl zij probeerde hem ertoe te brengen om toch geduld te hebben met de onervaren jongeling.

Willem nam het besluit om goed te maken wat nog te ver­anderen was en als het kon, zijn moeder te helpen en bij te staan om zo mogelijk de zaak er weer bovenop te werken. Gewend als hij was zijn besluiten meteen ten uitvoer te brengen, vertrok hij al de volgende dag naar Holland en al snel betrad de zwerveling de drempel van de ouderlijke woning, na een afwezig­heid van ruim twaalf jaar!

Onbeschrijflijk was de vreugde van de arme moeder die hem ont­ving als de verloren zoon. En de man, die als jongeling in licht­zinnige overmoed zijn ouders had verlaten, juist toen hij zijn vader tot een onwaardeerbare steun had kunnen zijn, hoorde geen enkel woord van verwijt uit de mond van zijn moeder. Toen hij zijn zus zag, kon hij zijn ogen bijna niet geloven, want in de tijd dat hij weg was geweest, was het toen vijf- of zesjarige kind opgegroeid tot een volwassen meisje van opvallende schoonheid.

Met ijver en toewijding begon Willem Braunsing aan de moeilijke taak om de verlopen zaak er weer bovenop te helpen en werkelijk, zijn inspanning werd aanvankelijk met succes bekroond. Geld of goed had Willem Braunsing uit den vreemde niet meegebracht, maar wel een schat aan ervaring en vakkennis en die kwamen hem toen uitmuntend van pas. Na verloop van enkele maanden al werd zijn naam op het gebied van goed en mooi werk te leveren gunstig bekend, zodat de meeste oude klanten weer terugkwamen en de bijna verlopen zaak zich langzamerhand in een drukke loop mocht verheugen.

Dit duurde zo een paar jaar. Willem Braunsing scheen zijn vroeger los­bandig en wispelturig leven geheel te hebben vergeten. Hij taalde er zelfs niet meer naar, omgang te zoeken met uitgaande vrienden. Zijn moeder omringde hem met haar trouwe liefde en in de kleine, huiselijke kring voelde de voormalige zwerveling zich ge­lukkig. Slechts zelden kwam het vroegere, toen zo onweerstaanbare verlangen in hem op om nieuwe landen, andere tonelen en andere mensen om zich heen te zien. Maar de vrede en de rust in het gezin zouden niet lang duren.

 

[1] Sterk weefsel van katoen.

[2] Boerenhes.

[3] Voor opdrachten buiten de smidse gebruikte de dorpssmid mobiele veldsmidsen, soms gemonteerd op wielen. Ze werden in de eerste plaats gebruikt om hoefijzers te verwarmen. Maar je kon er ook ander materiaal mee verhitten met het oog op herstellingen aan bouwonderdelen ter plaatse.

 

[4] Een uitdrager is een handelaar in gebruikte artikelen, zoals kleding en huisraad. De winkel waarin deze handel plaatsvindt, wordt een uitdragerij genoemd. Van oudsher specialiseerden sommige uitdragers zich in de handel in een bepaald soort goederen. Zo hield een voddenman of lompenhandelaar zich specifiek bezig met het opkopen van gebruikt textiel (met name om dat door te verkopen aan de papierindustrie).