Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 29. De Grienduil, W. Schippers

Deel 29. De Grienduil, W. Schippers
Merk: Uitgeverij De Ramshoorn
Model: 9789461150004
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 29. De Grienduil, W. Schippers

De Grienduil

W. Schippers

 

Gedenkt den sabbatdag

 

Gepland voor april 2013

 

Andries Korhof is de enige zoon van de baas van de houtzaagmolen “De Grienduil”. Het is zijn taak om balken uit het balkgat gereed te leggen om gezaagd te worden in de molen.

De eigenaar, de heer Van Valkenmade, beslist vaak dat er op zondag moet worden doorgewerkt. Dat is vader Korhof tot groot verdriet, maar hij durft er tegenover zijn baas niet mee voor de dag te komen.

 

Andries wordt door een jaloerse leeftijdgenoot verraden bij het stropen. Op heterdaad betrapt, moet hij zijn geweer inleveren en zijn vader betaalt de boete voor hem.

De verhouding met zijn vader wordt zo slecht dat hij naar Amsterdam vertrekt om in de havens te gaan werken in de houthandel. Daar krijgt hij een goede vriend die hem buitenlandse talen leert. Hij wordt bevorderd als onderbaas.

De schipper van “De Maasstroom”, de vader van zijn vriend Rolf, maant hem evenwel naar huis terug te keren en maakt hem duidelijk dat zijn vader altijd het goede met hem heeft voorgehad.

Andries weigert om op het voorstel van de heer Van Valkenmade in te gaan om zijn ziekelijke zoon Hugo in het buitenland te begeleiden. Wanneer deze echter belooft zijn vader niet meer op zondag te laten werken en hem als boekhouder in dienst wil nemen, besluit Andries terug te keren als een verloren zoon naar zijn vader. Het wordt een ontroerend weerzien.

 

 

1.   Het gezin van baas Korhof

 

’t Was nog lang voor de tijd dat stoom en elektriciteit langzaam maar zeker de in ons vaderland zo talrijke windmolens deden verdwijnen, of liever voor ’t merendeel deden verdwijnen.

In de omtrek van het oude Dordrecht stonden er in de eerste helft van de vorige eeuw veel molens langs de rivieroever, waarvan er nu geen enkele meer overgebleven is.

In die tijd staken de lange wieken van de houtzaagmolen “De Grienduil” nog hoog op in de windstille lucht, maar even­als de schippers op de rivier was ook baas Korhof gewend om van ieder in kracht toenemend windje gebruik te maken om, zodra het maar sterk genoeg was, zijn molen te laten draaien. Dus als de wieken van “De Grienduil” stilstonden was er géén wind, was het zondag of was het niet druk.

 

Nu daarentegen is er wind genoeg. Sinds zes uur in de morgen heeft de molen tot nu toe met onverminderde kracht gemalen en het is bijna zeven uur in de avond.

’t Is in ’t begin van november, dus men werkt al urenlang bij lantaarnlicht. Hoewel er een viertal lantaarns hangt, is het in de hoeken van de grote ruimte toch nog tamelijk duister. Bij de beide zaagramen echter is het voor de baas en voor Jakob Stoppers licht genoeg om nauwkeurig op hun zagen te kunnen letten, die knarsend door de zware dennenstammen snijden.

Baas Korhof is een krachtig man, nog maar even is hij de middel­bare leeftijd gepasseerd, terwijl de knecht Stoppers, die aan het andere zaagraam staat, een weinig langer is van gestalte maar broodmager en zeker een tiental jaren ouder dan zijn baas.

Stoppers was al op de molen toen de vader van Wouter Korhof nog baas was op “De Grienduil”, want de Korhofs waren van vader op zoon baas geweest op deze molen.

’t Was de innigste wens van Wouter Korhof dat ook zijn zoon hem eens zou opvolgen als voor hem de tijd gekomen was, dat ouderdom of gebrek hem ongeschikt zou maken voor de arbeid.

Maar soms kan er wel eens een gevoel van onrust in zijn gemoed opkomen, of deze wens wel ooit in vervulling zal gaan, want zijn Andries is een ander soort jongen dan hijzelf in zijn jeugd geweest was. Grootgebracht in een streng christelijk gezin en zelf een man van strenge beginselen stond hij er op om dit ook in zijn gezin door te voeren. Zijn gezin was niet groot, want be­halve zijn vrouw en de nu zestienjarige dochter Johanna was er nog slechts Andries, die twee jaar ouder was dan zijn zus.

O, ze waren gezond en sterk, de beide kinderen van Wouter Korhof. En ook hun verstandelijke ontwikkeling liet niets te wensen over, maar al heel jong openbaarde zich een andere geest in de jongen dan die waardoor de Korhofs zich altijd hadden gekenmerkt.

Deze kalme, gelijkmatige geest, die niets anders van het leven vroeg dan gestadige arbeid in de molen en die geen groter eerzucht kende dan tot de beste zaagmolenaars uit de omtrek te worden gerekend, bezat Andries niet.

In zijn schooljaren was hij bij de meester berucht om zijn al te levendige aard, want altijd was hij gereed om te stoeien of te ravotten. Maar geen enkele jongen van zijn leeftijd kon zo gemakkelijk en vlot leren als hij.

Zodra Andries de leeftijd van twaalf jaar had bereikt, vond zijn vader dat het naar schoolgaan nu lang genoeg geduurd had. Hoewel de bovenmeester vader Korhof de raad had gegeven, de jongen verder te laten leren, omdat hij zo zeldzaam vlug van begrip was, had deze kortaf verklaard dat Andries bij hem op “De Grienduil” kwam en daarvoor had hij genoeg geleerd.

Andries was als ‘bakjongen’ op de molen gekomen. Deze benaming duidt aan welk soort werk hij aanvankelijk had te verrichten, namelijk het zaagsel dat onophoudelijk naar beneden valt en in een open ruimte (de bak) terecht komt, op een kruiwagen te scheppen en weg te brengen naar een daarvoor bestemde loods.

 

Op dit tijdstip echter behoeft hij dergelijk werk niet meer te verrichten, er is allang een andere bakjongen op “De Grienduil”.

Men zal Andries Korhof op dit ogenblik niet in de molen aantreffen, want hij heeft bijna de hele dag op het water doorgebracht met balken, vlotten, zoals men dat noemt. Het hout dat op de meeste zaagmolens werd verwerkt, kwam met grote vlotten de Rijn afzakken. De Duitse vlotters maakten, als ze voor de molen gekomen waren, de balken of de ronde dennenstammen los, die voor de houtzagerij bestemd waren en dreven die door de zogenaamde balkgaten naar binnen.

Deze balkgaten vormden als het ware een klein meer en stonden door een tamelijk brede ingang met de rivier in verbinding. Die ingang werd afgesloten met een zware, lange balk, die aan beide zijden met een ketting aan een sterke paal was vastgelegd, waardoor het wegdrijven van het hout werd voorkomen.

Het hout, dat door de Duitse vlotters binnen de afsluitboom was gedreven, werd dan door het volk van de zaagmolen zorgvuldig gesorteerd. Wat het eerst moest worden gezaagd, werd het dichtst bij de lange, zich tot in het water van het balkgat uitstrekkende helling, of zogenaamde steiger, gebracht.

 

Tot aan het vallen van de avond heeft Andries met de lange vaarboom in de hand in het balkgat gewerkt. Daarna heeft hij vader en Jakob Stoppers nog geholpen om zwaar hout naar voren te brengen.

Toen echter is hij de molen uitgegaan en nu treffen we hem aan vlak bij de rivierkant, waar hij met een jonge schippersgast in druk gesprek is gewikkeld.

Een pas of twintig bij hem vandaan ligt de grote zeetjalk[1] van schipper Hotman, wiens jongste zoon Rolf het is, die daar aan de kant met Andries Korhof staat te praten. ’t Zijn flinke jongens allebei, zowel de molenaar als de schipper. Nu de maan vol en helder van achter een door de sterke oostenwind voortgedreven wolk te voorschijn komt, ziet men dat beiden groter en flinker gebouwd zijn dan de meeste jongelui van hun leeftijd.

Ze kennen elkaar al sinds hun jongenstijd en ’t is, zowel voor de een als voor de ander, altijd een bron van vreugde als “De Maasstroom” voor “De Grienduil” voor anker gaat.

Voor vader Korhof echter is dat genoegen niet onvermengd, want als Rolf Hotman er is schijnt Andries nog veel ongeduriger en onrustiger dan anders. Ze hebben altijd het een of andere plan dat hen in moeite of problemen kan brengen; daarvoor is baas Korhof niet zonder reden bang. Afhankelijk van de tijd van het jaar en of er gelegenheid is, gaan ze zwemmen of roeien. Soms ook gaan ze er met de hengels op uit of in de grienden, die zich in die tijd nog overal langs de rivieroevers uitstrekken, om te zoeken naar de eieren van wilde eenden of van andere watervogels.

Deze soort van liefhebberijen kunnen echter slechts plaatsvinden als er geen wind is, want als de molen kan malen, heeft Andries geen kans om van zijn vader ook maar één uur vrij te krijgen. Dan is werken de boodschap.

 

‘Het is bijna daghelder, Andries,’ zegt Rolf Hotman en zijn jonge, scherpe ogen dwalen ver langs de donkere grienden[2], die vooral langs de westelijke oever groeien.

‘Als de wind uit die hoek blijft waaien, zal het vannacht wel helder blijven,’ meent de jonge molenaar, ‘maar’, voegt hij er glimlachend aan toe, ‘je zegt dat op een toon, alsof je er belang bij hebt dat de maan zo helder schijnt.’

 

 

[1] Soort Groninger tjalk, gebouwd voor de vaart op zee. De zeetjalk is vaak wat groter en robuuster en heeft een iets zwaardere bouw en een duidelijk hogere kop, dan de tjalk van de algemene vaart. Vaak voorzien van vaste waterborden op voor-, en soms ook achterschip.

 

[2] Wilgenhakbos.