Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 26 - Oog om oog, W. Schippers

Deel 26 - Oog om oog, W. Schippers
Merk: Uitgeverij De Ramshoorn
Model: 9789461150356
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 26 - Oog om oog, W. Schippers

Oog om oog - W. Schippers

Hebt uw vijanden lief

 

Spaanse troepen zijn bij de Kennemerpoort van Alkmaar verslagen, maar het gevaar is nog niet geweken. Rolf Elbertz, een dappere Zeeuwse geus, waarschuwt zijn oom Arne Borgerz voor een mogelijke strooptocht door een Spaanse bende. Deze woont op Borgerzwijk, een afgelegen boerderij buiten de stad. Arne besluit vrouw en dochter binnen de wallen van Alkmaar in veiligheid te brengen, maar hij is te laat.

Alle bewoners van Borgerzwijk verliezen het leven. Alleen Mark de koewachter wordt gered door toedoen van een Spaanse ruiter. Hij waarschuwt Rolf die in Alkmaar vol spanning wacht op de komst van zijn vrienden uit Borgerzwijk. Samen begraven ze hun geliefden.

Rolf wordt kapitein op een geuzenschip, waarop Mark een van zijn trouwe helpers is. Hij behaalt met zijn mannen allerlei overwinningen. Op Schouwen overvallen ze ’s nachts een ruitergroep die onderweg was naar Bommenede. Door een geus op een dwaalspoor gebracht, hadden ze in het bos hun kamp opgeslagen. Rolf neemt een oude bekende gevangen. Maar naderhand geeft hij deze Spanjaard om bijzondere reden toch de vrijheid terug.

Mark huwt een Zeeuwse en wordt de nieuwe bewoner op het herbouwde Borgerzwijk. Zelf belooft Rolf de dochter van eigenaar van de komenijswinkel trouw en kiest Alkmaar als zijn woonplaats.

 

Inhoudsopgave

1. Opgejaagd en toch veilig

2. Dreigende gevaren

3. Het onweer barst los

4. De Alkmaarse vrienden

5. Een onvergetelijke nacht

6. Op “De Serpent”

7. De overval

8. Een edelmoedige zoon uit het zuiden

9. Bij moeder Bette

10. Het nieuwe Borgerzwijk

 

1. Opgejaagd en toch veilig

 

Het was in de maand juli van het jaar 1573. Heet is de dag geweest, al van het opgaan van de zon af. Steeds warmer is het geworden naarmate de dag vorderde. En nu, hoewel het al tamelijk ver in de namiddag is, zendt de zon haar stralen met kracht naar de aarde.

‘Het kan zijn dat we vannacht nog een donderbui krijgen,’ mompelt een jonkman[1], die ondanks de warmte met snelle tred een tamelijk smal voetpad volgt, dat, kronkelend langs lage plassen vol riet en biezen of langs bloemige weiden vol geurige klaver, zich schijnt te ver­liezen (schijnt te verdwijnen) in grienden van wilgen en elzenstruiken.

Hier is het domein van de roerdomp, de blauwe reiger, de wilde eend en karkiet. Ogenschijnlijk heerst hier de volkomen vrede van de rustige zomernamiddag.

Maar de heldere, bruine kijkers van Rolf Elbertz ver­raden wel iets anders dan vrede en rust, want met scher­pe, snelle blik verkennen ze bij elke bocht van het pad zo ver en nauwkeurig mogelijk de omtrek. En Rolf Elbertz heeft een zeer goede reden om dit te doen. Hij is een van de woeste geuzen van Dirk Duivel[2], en Alkmaar, waaromheen het van Spanjaarden wemelt, is nog geen ander­half uur verwijderd van de plek, waar hij zich nu be­vindt.

Zo op het eerste gezicht zou men werkelijk niet ver­moeden dat deze knappe jongeman tot die zo terecht gevreesde, wilde, dappere zeerovers behoort.

Wel verraden gang en houding dat hij een zeeman is. Maar de breedgerande hoed met de golvende pluim, het zwart fluwelen wambuis[3], de wijde lakense broek en de schoenen met zilveren gespen kunnen evengoed aan een welgestelde koopmanszoon toebehoren als aan een van de geuzen uit het vendel van Dirk Duivel.

Maar ook hier bedriegt de schijn. Aan de brede gordelriem, die hij draagt, hangt aan de linkerkant een lang mes in een schede van haaienvel. En aan de rechterkant steekt in een lus die aan de gordelriem is bevestigd, de korte enterbijl van de geuzen.

Een overhangende wilgentak pakt even zijn loshangend wambuis, en een seconde schittert het felle zonlicht op de koperen kolfplaten[4] van een paar ruiterpistolen.

Het is hem werkelijk wel aan te zien, dat deze jonge zeeman een geduchte tegenpartij moet zijn in de woeste gevechten van man tegen man, zoals de geuzen hun vijanden gewoon zijn te leveren.

Lang en breedgeschouderd is zijn gestalte. Lenig en buigzaam, veerkrachtig en gespierd zijn al zijn ledematen. Hoewel hij al in talrijke ontmoetingen met de vijand meevocht, hebben hun wapens nog geen andere sporen achtergelaten dan een paar diepe littekens op de borst en aan de linkerhand het korte stompje van een afgehouwen pink.

Hoe Rolf Elbertz bij de watergeuzen terecht gekomen is? Ach, dat is de gewone geschiedenis, zoals die zo menigvuldig voorkwam in die vreselijke jaren van Alva’s schrikbewind.

Zijn vader Elbert Louwenz was een zeeman uit Brouwershaven, een welgesteld man, die als schipper op zijn eigen vaartuig een voordelige handel dreef op de Levant[5] en op de kustplaatsen langs de Oostzee. Rolf was al als jongen van twaalf jaren bij vader aan boord gekomen.

EIbert Louwenz en zijn vrouw waren beiden met hart en ziel de nieuwe leer toegedaan, en dienden hun God en Heiland naar de inspraak van hun hart volgens de eenvoudige onfeilbare waarheid van Gods Woord.

Louwenz en ook zijn vrouw woonden zelfs meermalen de door de machthebbers zoo streng verboden gods­dienstoefeningen of hagenpreken bij, en vooral schipper Elbert trotseerde daarbij onverschrokken het grootste gevaar.

Toen was de Beeldenstorm gekomen en daarna de hertog van Alva met zijn Raad, van beroerte en de geloofsvervolging deed de ongelukkige Nederlandse gewesten als het ware wegzinken in bloed en tranen.

Een van de eerste slachtoffers van het Spaanse geweld was Elbert Louwenz geworden.

Meer dan eens had hij om hun geloof vervolgde protes­tanten in zijn vaartuig verborgen en veilig naar Emden of elders gebracht. Hoewel hij zich helder bewust was, welk gevaarlijk spel hij speelde, zo kon dit toch de onverschrokken zeeman niet beletten om te doen, wat hij als zijn heilige plicht achtte, namelijk in zijn pogingen broeders en zusters te redden van het moordschavot.

 

‘t Was in het voorjaar van vijftienhonderd achten­zestig, dat schipper Louwenz na een gevaarvolle, moei­lijke reis thuis kwam in Brouwershaven.

‘De rust zal kort zijn, moeder,’ had hij tot zijn vrouw gezegd na de eerste vreugde van het welkom thuis. En toen de vrouw hem angstig vragend aankeek, vervolgde hij: ‘Men heeft mij gewaarschuwd dat ik verdacht word, ketters bij hun vlucht te hebben geholpen. En u weet, moeder, wat daarvan het gevolg kan zijn. Maar voor mij zelf vrees ik niets, ik ben in Gods hand, en als het de wil is van Hem, in Wiens hand al onze paden zijn, dan zal Elbert Louwenz zijn leven gewillig geven voor de goede zaak, maar als een vrije Zeeuw.

‘Maar voor jou en voor Rolf vrees ik. Daarom moet u nog deze nacht mee naar ons schip en ik zal geen rust hebben, voor ik jullie veilig in Emden aan wal zal hebben gebracht, waar het aan geen beschermers zal ontbreken, als mij iets overkomt.’

O ‘t viel hard, bitter hard, de woning te verlaten, die men zo lief had. Dat dierbare, gezellige thuis, geheiligd door zoveel herinneringen aan genoten zegeningen, waar zo menig gebed was opgezonden als de stormwind loeide, als de orkaan brulde en man en zoon rondzwalkten op de golven.

Maar moeder Louwenz had het hoofd gebogen, de tranen teruggedrongen, die opwelden in haar oog en door man en zoon geholpen was ze onmiddellijk begonnen hun kostbaarste bezittingen in te pakken en zich gereed te maken voor de vlucht uit het vaderland.

Indien schipper Louwenz langs den kortste weg naar Emden gevaren was, dan zouden de omstandigheden misschien voor hem en de zijnen niet zo’n treurig ver­loop hebben gehad, maar gewichtige zaken zijn handel betreffend, doen hem de steven richten naar Ant­werpen. En hij meende dat zonder ernstige bezwaren nog wel te kunnen doen.

Maar de mens wikt en God beschikt. Noch Elbert Louwenz, noch zijn vrouw, zouden ooit een voet zetten op den veilige Duitse grond te Emden.

‘t Was alsof de schipper een voorgevoel had gehad van ‘t naderend gevaar, want toen hun vaartuig in Ant­werpen voor de wal lag, riep hij Rolf alleen bij zich.

‘Men kan in deze troebele tijden niet voorzichtig ge­noeg zijn, mijn jongen,’ zo sprak hij. ‘En hoewel er hier grote belangen voor mij op het spel staan, geloof ik toch dat het beter zou zijn geweest, als ik die belangen maar had prijsgegeven, en regelrecht naar Em­den was gevaren, maar nu we hier eenmaal zijn, zullen we proberen om met Gods hulp onze dingen af te handelen. Zie’, zo vervolgde hij, ‘het is nu nog vroeg op de middag en Ik moet slechts op twee of drie kantoren zijn om mijn geld voor geleverde goederen te ontvangen. Ga jij nu met deze brief naar het daarop vermelde adres en op vertoon daarvan zal men je het bedrag ter hand stellen, wat men mij schuldig is. Inmiddels handel ik af wat er verder te doen is en dan wil ik zo mogelijk nog voor het invallen van de nacht de haven van Antwerpen verlaten.’

Rolf was niet ouder dan negentien of twintig jaar, maar scherpzinnig als hij was, behandelde hij meer­malen geldzaken. Daarom verwonderde de opdracht die hij ontving, hem niet, maar wel de buitengewone haast, waarmee zijn vader te werk ging.

‘Is er iets niet in orde, vader?’ vroeg Rolf.

De schipper schudde het hoofd, en sprak zacht en snel ‘Rolf, er hapert iets. Ik dacht, dat ik de hele bemanning hier aan boord vertrouwen kon, maar er is een Judas onder hen, die ons misschien op dit ogenblik verraadt.’

 

[1] Ongetrouwde jongeman

[2] Oude spelling: Dirk Duyvel

[3] Een wambuis (ook wel "gambeson" of "aketon" genoemd) is een gewatteerd vest, dat vaak gemaakt is van lagen linnen, in banen gestikt, met een opvulling van wol, katoen en haren van bijvoorbeeld paarden. Het bedekt het lichaam van de hals tot op het middel.

[4] Deel van een geweer

[5] Naam die vroeger werd gegeven aan de Middellandse Zeekust ten oosten van Italië, tot aan de Eufraat en de Nijl, bewoond door islamieten.