Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 21 ~ De vondeling, W. Schippers

Deel 21 ~ De vondeling, W. Schippers
Model: 9789461150257
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 21 ~ De vondeling, W. Schippers

Bijzonderheid voor verzamelaars: 4 unieke oude binnenwerkillustraties zijn in het boek opgenomen, alsook de originele zeer zeldzame omslag. 

 

De vondeling      

Een verstotene geëerd, W. Schippers

 

Nol wordt als vondeling door smid Wibrands in zijn huis opgevangen. De godsvrucht van moeder Geertrui heeft grote invloed op de vondeling. Maar na haar overlijden raakt Wibrands verslaafd aan de drank en komt het tot een gewelddadig treffen tussen de pleegvader en de vondeling, waarna Nol naar Zuid-Afrika vertrekt.
Op het schip raakt hij bevriend met Maarten Bijlo, die ook stoker op het schip is. Eenmaal in Zuid-Afrika vinden beide vrienden werk. Wanneer ze in Kaapstad in een fabriek en later in Pretoria in een werkplaats van de Zuid-Afrikaanse Spoorwegmaatschappij werken, komen ze in contact met een Boerenfamilie. Wanneer de Boerenoorlog tegen de Engelsen uitbreekt, besluiten Nol en Maarten ook aan de kant van de Boeren mee te gaan vechten. Ondanks hun grote dapperheid zijn ze tegen de Engelse overmacht niet opgewassen: al Nols geliefden komen om.

Dan keert de vondeling terug naar zijn vaderland. Daar mag hij het middel zijn tot behoud van de oude smid en pleegvader. Nol trouwt met Marieke, de dochter van de smid, die al die zeven jaren van zijn afwezigheid trouw op hem gewacht heeft.

 

1.          De dapperheid van smid Wibrands bewezen

 

’t Is stil op de landweg, die dwars door de velden naar het dorp R. leidt. Geen kar hotst meer door het wagenspoor, want daareven sloeg de dorpsklok negen uur en dan gaat het landvolk al slapen na een brandend hete zomerdag.

De avondnevels zweven over de weilanden. Hoog boven aan de blauwe hemel flikkeren de sterren al, terwijl beneden in het gras, in de berm van de weg, de glimwormpjes hun lichtjes laten schijnen.

Eigenaardig, zo’n zomeravond op het land. Eigenaardig, voor wie vatbaar is voor indrukken. De omgeving stemt zo ernstig. Men voelt er zich een ander mens dan in de gejaagde drukte van de stad. Men tast er als ’t ware de nabijheid van de Schepper, Die Zich openbaart in alles waarop het oog blijft rusten.

’t Is paardenmarkt geweest in het kleine stadje, dat op een paar uur rijden van het dorp R. verwijderd ligt, en dan is het er altijd ook kermis. Vele boeren hier uit de omtrek, die voordelig hun bruintje[1] van de hand gedaan hadden, bleven langer in de stad hangen dan noodzakelijk was. Dit met het gevolg dat een flink deel van hun winst achterbleef, wanneer zij met een zwaar hoofd eindelijk huiswaarts keerden.

 

Klots, klots, klinkt in de verte een hoefslag op het grindpad. Een ruiter rijdt op zijn gemak in de richting van R. Hij maakt geen haast, maar laat zijn paard lopen zoals het wil. De man schijnt niet eens te merken, dat het al negen uur geslagen heeft, of te bedenken, dat thuis moeder de vrouw zit te wachten met het avondeten, of dat het voor hem morgen vroeg dag zal zijn. Terwijl hij zijn dagen anders echt niet doorbrengt met lanterfanten, maar met zware, harde arbeid, want onze ruiter is Wibrands, de smid van het dorp.

Hard werken, daar kan hij wel tegen. Kijk maar eens goed naar hem. Een forse nek, brede schouders, gespierde armen en zware knuisten heeft hij. Ja, het moet een kerel zijn, die de dorpssmid van R. in lichaamskracht overtreft. Dat weet hij heel goed en hij laat dat ook goed merken. Het is een lelijke karaktertrek van de smid, die trotsheid. Door zijn opschepperij heeft hij velen in het dorp tegen zich in het harnas gejaagd, hoewel hij er anders nogal gezien is, want hij is een slimme vos en heeft de naam overal raad op te weten.

Heeft een boer een kalf, een schaap, of een ander stuk vee, dat zich heeft bezeerd of dat iets mankeert waar de boer niet achter kan komen, dan is zijn eerste gang naar de smederij om aan Wi­brands te vragen of hij raad weet. En de smid weet altijd raad. Wil iemand een paard van de hand doen, dat er lummelig en dromerig uitziet, dan brengt hij het dier bij de smid. Als hij er de volgende dag mee naar de markt gaat, lijkt de knol tien jaar jonger. Als een jong paard niet voor de ploeg wil trekken en alles kort en klein dreigt te slaan, zodat de boer en zijn knechts het ten einde raad weer uitspannen, dan roept men de smid erbij. Tien tegen een krijgt Wibrands met zijn ijzeren vuist en dreunende stem de schrik erin, want hij beroemt zich erop, dat nooit een paard hem de baas was.

Zo is het dan ook wel te begrijpen, dat de smederij van Wibrands een drukke zaak is. Daarbij heeft hij ook een boerderij met niet alleen schapen en varkens, maar ook nog enkele koeien en twee paarden.

Nu is hij naar de markt geweest en heeft een van zijn paarden verkocht en een ander ervoor in de plaats gekocht.

Hij berijdt zijn nieuwkoop en doet dat met aandacht, want voor hij ermee thuiskomt, moet hij weten wat het dier in zijn schild voert. En hij weet het al, want een halfuur geleden liep het paard niet op zo’n vermoeid sukkeldrafje als nu. Toen was zijn glanzende zwarte huid niet zo druipnat van het zweet en zijn mond om het bit niet zo met schuim bedekt als nu.

Toen de smid dit paard vanmiddag op de markt zag staan en ging onderhandelen met de eigenaar, waarbij deze een prijs vroeg, die veel te laag was voor een jong paard als deze prachtige zwarte merrie, begreep de slimme smid meteen dat er iets mis mee was.

Toen het Lagewaardse[2] boertje hem de prijs vroeg, keek hij eerst het paard in de ogen. Daarop sprak hij met klemtoon op elk woord en met luide stem, zodat ieder van de talrijke omstanders het hoorde: ‘Als u dit paard voor mij bestijgt en tot die bomen daar in de verte rijdt, zonder dat het u driemaal afwerpt, dan wil ik er u graag vijftig gulden meer voor betalen dan de prijs die u vraagt.’ De boer echter, die thuis al het mogelijke gedaan had om het paard handelbaar te maken, wilde hier in de stad voor de ogen van een talrijk publiek niet de kans lopen, dat het wilde beest hem de hals zou breken. Dus het einde van de zaak was, dat Wibrands het paard voor een spotprijs gekocht had.

De smid voerde het dier aan de teugel buiten de stad, maar toen hij in de ruimte was, op de eenzame landweg naar R., besteeg hij de zwarte. Man en paard probeerden daar uit, wiens moed en kracht de overwinning zouden behalen. Maar zwartje dolf het onderspit en moest met zweet en schuim bedekt de strijd opgeven. Voortaan zou het dier beven als het de luide, harde stem van zijn meester hoorde, want niet voor niets was Wibrands de smid huzaar geweest en de beste ruiter van zijn regiment.

Ja, het gaat de smid voor de wind in de wereld en dat maakt hem trots. Hij schrijft al zijn succes op rekening van eigen ver­stand, moed en kracht en vergeet dat de goede God hierboven alle gangen van de mensen bestuurt en dat Hij en Hij alleen de draden van ons levenslot weeft in ondoorgrondelijke wijsheid.

Als een arme smidsknecht was hij in het dorp gekomen en had zich verhuurd bij de oude baas Wolters. Al snel was hij erg bij hem in de gunst gekomen, want werken deed Geert Wibrands voor twee.

 

Baas Wolters was weduwnaar. Zijn enige dochter Geertrui hield na het overlijden van haar moeder zijn huishouden bij en was de oogappel van haar oude vader. Trouwens, allen die haar van dichtbij kenden, hadden haar lief, want ware godsvrucht en naastenliefde woonden in dat reine hart. Ook Geert Wibrands kwam al snel onder haar invloed en de ruwe smidsgezel, die zo pas de soldatenrok had uitgetrokken en bijna niet praten kon zonder te vloeken, liet deze slechte gewoonte varen, tenminste, hij deed zijn best het zo min mogelijk te doen.

Toen Wibrands drie jaar bij baas Wolters was geweest, kreeg hij bijna de volledige leiding over de smederij, want de oude baas begon de hamer erbij neer te leggen. De zaken gingen er niet minder om, want als Wibrands een eigen zoon van baas Wolters geweest was, had hij de smederij niet beter kunnen behartigen. Toen hij, daartoe aangemoedigd door Geertrui, die hem ondanks zijn gebreken liefhad, de stoute schoenen aantrok en voor het eerst van zijn leven verlegen haar vader vroeg hem zijn enig kind tot vrouw te geven, toen legde de oude baas hem de hand op de brede schouder en zei: ‘Geert, ik weet allang, wat in jullie beider hart omgaat en ik weet ook, dat het je niet te doen is om het geld of goed, dat Geertrui na mijn overlijden zal komen te erven. Dat je een onbemiddelde jongeman bent, betekent niets. Maar dit eis ik van je: wees goed voor haar, want zij is goed voor haar oude vader en voor alle mensen met wie zij in aanraking komt. Als je mij dat uit de grond van je hart kunt beloven, dan sta ik mijn enig kind aan je af, Geert! En geve God, dat jullie ge­lukkig met elkaar zijn.’

En zo werd Geert Wibrands smidsbaas in R., want baas Wolters was niet lang daarna de eeuwige rust ingegaan, gelukkig in het bewustzijn, dat zijn Geertrui goed terechtgekomen was, want het mag gezegd worden, Wibrands is goed voor zijn vrouw. De man, die anders niet de minste tegenspraak verdragen kan zonder boos te worden, zal zich altijd voegen naar de raad van zijn Geertrui, die hij als onfeilbaar beschouwt.

Nu ruim twee jaar geleden had zijn vrouw hem een kind geschonken. Het speet de smid erg, dat het geen jongen was, maar toch hield hij veel van het kleine blonde meisje, dat haar moeders evenbeeld was.

 

[1] Paard.

[2] Uit de buurt van Papendrecht.