Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 15 ~ De boswachter van de Oldenborn, W. Schippers

Deel 15 ~ De boswachter van de Oldenborn, W. Schippers
Model: 9789461150103
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 15 ~ De boswachter van de Oldenborn, W. Schippers

 

De boswachter van de Oldenborn, W. Schippers

 

Op het Gelderse landgoed ‘De Oldenborn’ komt na het overlijden van Frans van Oldenborn een neef de bossen en landerijen beheren. Deze neef, Paul van Riekum, is hard voor zijn ondergeschikten. De trouwe boswachter Herbert Wendels kan dat helemaal niet verdragen. Als de boswachter zijn godvruchtige vrouw moet missen, loopt het conflict uit de hand. Hij bedreigt zelfs zijn werkgever en krijgt zijn ontslag als boswachter.

Wendels accepteert dit niet en wordt een geduchte stroper op ‘De Oldenborn’. Na een trieste afloop wordt zoon Jos bewaard voor opstand. Hij verhuist naar Amsterdam, later naar New York. Daar ontfermt hij zich over Rudolf van Riekum, de weggezonden zoon van de vroegere werkgever van zijn vader. Bij zijn thuiskomst wacht hun een warm onthaal op ‘De Oldenborn’.

 

1. Hoofdboswachter Wendels

 

Schilderachtig verhief het eeuwenoude kasteel ‘De Oldenborn’ zijn hoge muren en ronde hoektorentjes uit de brede, diepe gracht, die het ge­bouw geheel omringde. Een lange reeks van jaren had de stenen bruingrauw getint. Zowel de blauwe leien daken met de uitstekende dakvensters, als de zwaar getraliede kelderramen, de brede stenen brug met de ijzeren poort en de hardstenen stoep, die naar de boogvormige voordeur leidde, getuigden van de hoge ouderdom van het landgoed.

Heuvelachtige heidevelden en uitgestrekte bossen omringden aan alle zijden ‘De Oldenborn’; een groot gedeelte daarvan behoorde aan de heer van het kasteel.

Vele mensengeslachten was het oude land­goed in handen geweest van elkaar opvolgende heren, die van vader op zoon de naam droegen van hun huis. Maar nu, ruim zes maanden geleden, toen vroeg in novem­ber de eerste sneeuw begon te vallen, had men de laatste heer van ‘De Oldenborn’ naar het familiegraf gedragen. Een neef uit de vrouwelijke linie was erfge­naam en bezitter geworden van het aloude landgoed met alle daaraan verbonden rechten. Er was een zeer groot verschil in karakter en levensopvatting, wat de vorige en de tegenwoordige bezitter van ‘De Oldenborn’ van elkaar onderscheidde.

Heer Frans van Oldenborn, de onlangs overleden landheer, was wel driftig en soms wat ruw, maar ten diepste was hij goedhartig. De ene dag joeg hij een arbeider of boswerker voor een klein vergrijp weg, maar als de man de volgende dag met zijn pet in de hand beterschap beloofde, nam hij hem ook weer in dienst. Als de stropers het in zijn bossen wat al te bont maakten, dreigde hij de een of ander met een schot hagel. Maar als een van zijn boswachters met veel moeite en gevaar zo’n gevaarlijke knaap had gepakt, kon de landheer het niet over zijn hart verkrijgen om zo’n arme kerel voor een paar gestrikte hazen of gestroopte fazanten achter de tralies te helpen.

Met zijn pachters handelde hij op dezelfde manier. Als zijn oude rentmeester een boer, die zijn lang niet hoge pacht niet op tijd betaalde, eens het mes op de keel zette, wachtte zo’n pachter een goede gelegenheid af om zijn landheer te kunnen spreken. Bijna altijd bezweek de oude heer voor de jammerklachten van de boer, terwijl de rentmeester opdracht kreeg om nog maar een jaartje geduld te hebben met de huisvader die door ongeluk geplaagd werd.

‘Het ligt niet aan mij, meneer, dat de bezitting niet méér rente oplevert’, zei de rentmeester dan op spijtige toon. De grijze landheer klopte dan gemoedelijk op de magere schouder van de tengere heer Beverman, en zijn forse stem had een weemoedige klank: ‘Waarom zouden we ons uitsloven om rente op rente te stapelen? Als Gustaaf nog leefde of Bernard …! Maar je weet het, Beverman, als ik straks voorgoed de ogen sluit, dan is er in ’t oude huis geen Oldenborn meer, en voor mijn neef Van Riekum blijft er nog meer dan genoeg over.’        

Als zijn oude meester zo sprak, voelde de rentmeester zijn ogen vochtig worden en dacht hij terug aan het verleden. Hij zag ze dan weer zo duidelijk vóór zich, de krachtige, frisse loten van de oude stam van de Oldenborns, die beiden gestorven waren.

Kort nadat het leven van de twee broers in de bloei van hun jaren was afgesneden, stierf ook hun moeder. Zij had de slag van hun overlijden niet te boven kunnen komen. Nog enkele jaren had de heer van ‘De Oldenborn’ zijn eentonige leven voortgezet. Hij beheerde het landgoed met behulp van zijn trouwe rentmeester Beverman, ontving in het jachtseizoen de landheren uit de omtrek, en als die weer vertrokken waren, dwaalde hij het liefst met Herbert Wendels, zijn opperboswachter, door de bossen of over de heuvels van ‘De Oldenborn’.

En nu zes maanden geleden was de heer van ‘De Olden­born’ plotseling en zonder voorafgaande ziekte overleden. Een neef uit de vrouwelijke linie was nu dus eigenaar van het landgoed.

 

De heer Paul van Riekum, een niet onbemiddelde man, verkeerde in de deftige kringen van de hoofdstad. Jarenlang had hij een vooraanstaande positie bij de rechterlijke macht bekleed en in de laatste jaren was zijn invloed aanmerkelijk toegenomen.

Tijdens het leven van zijn oom bracht de heer Van Riekum jaarlijks met zijn gezin in de vakantie enkele dagen op ‘De Oldenborn’ door.

Hoewel de heer van ‘De Oldenborn’ niet zo heel veel op had met de afgemeten, strenge deftige rechter, was diens komst op ‘De Oldenborn’ hem toch altijd van harte wel­kom geweest, omdat mevrouw Van Riekum een hoogst ontwikkelde vrouw was. Ze was een oprechte, vrome vrouw. De beide levenslustige meisjes en de wilde, vrolijke knaap, de drie kinderen van neef Van Riekum, brachten leven en beweging op ‘De Oldenborn’.

Na het overlijden van heer Frans was de nieuwe landheer dan ook voor de meesten van het vaste dienstpersoneel geen vreemdeling. Dat was hij evenmin voor de rentmeester Beverman, die uiteraard al vanaf het begin veel met hem in aanraking kwam.

Het dienstpersoneel en de rentmeester konden echter niet ontkennen dat de oude heer Frans veel welwillender en menselijker was geweest dan deze trotse, strenge ambtenaar, wiens wil wet was en wiens achterdochtig, argwanend karakter nooit veel goeds in zijn medemens leek te kunnen veronderstellen.