Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 14 ~ De jongens van de Roerdomp, W. Schippers

Deel 14 ~ De jongens van de Roerdomp, W. Schippers
Model: 9789461150066
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 14 ~ De jongens van de Roerdomp, W. Schippers

De jongens van de Roerdomp

W. Schippers

 

Tweeërlei weg

 

De zoons van Hendrik Ruishoek, schipper van de Roerdomp, hebben een totaal verschillend karakter. Dirk is volgzaam, opgeruimd en ijverig in zijn taak op het schip. Geert voelt zich daarentegen achtergesteld, verzet zich tegen het vaderlijk gezag en kiest er op den duur voor om naar de marine te gaan.

Geert krijgt bij de marine een zware leerschool. Zware stormen en bittere gevechten in Oost-Indië en op Java brengen hem tot inkeer.

Dirk vat liefde op voor een Antwerpse bloemenverkoopster. Vader Hendrik wil er eerst niets van weten, maar na de eerste kennismaking groeit er een sterke band.

Bij de terugkeer van Geert in de ouderlijke woning in Brouwershaven is er bij moeder Lida een dankbaar gevoel van vrede en geluk, omdat haar gebed dat ze iedere avond opzond voor haar jongen die omzwierf in den vreemde, verhoord is door haar hemelse Vader op Wie zij bouwt.

 

Inhoud

1. Hard tegen hard

2. Op ‘Avondrust’

3. Uit de band gesprongen

4. Liever buitengaats

5. De Sumbawa in de storm

6. De frankskes rollen, maar toch …

7. Een, twee, drie! In Gods Naam!

8. Papieren rozen

9. Niet meer alleen

1O. Donker en ... geen licht vooruit …

11. ‘Laat haar los, Dirk, laat haar los’

12. Onder de notenboom

 

Hard tegen hard

 

Met de rug tegen het lage deurtje van de roef geleund, de korte, kromme, houten pijp tussen de tanden en de harde blauwe ogen scherp gericht op de voor hem liggende kade en de straten die erop uitlopen, staat schipper Hendrik Ruishoek.

Hij staat hier al geruime tijd en hoewel de aprilwind tamelijk koud en scherp over de haven strijkt, schijnt dat hem niet te hinderen. Anders zou hij het lage trapje wel afgaan naar beneden, want in de roef is het warm en gezellig.

Woensdagavond, bij het vallen van de avond, is schipper Ruishoek met een lading aardappelen en nog wat stukgoed van de Zeeuwse eilanden naar deze haven gekomen. Morgen­ochtend, voor het aanbreken van de dag, hoopt hij weer af te varen voor de terugreis naar Brouwershaven, want daar hoort de Roerdomp thuis.

Beneden klinkt vanuit de roef gestommel En ’t volgende ogenblik verschijnt de breedgeschouderde gestalte van Dirk voor de opening van het deurtje.

’t Is de oudste zoon van schipper Ruishoek. Terwijl hij halverwege op de trap blijft staan, zegt hij: ‘Zou u niet naar beneden komen, vader? ’t Is boven nogal fris. Geert komt straks heus wel.’

De schipper stampt met een voet op het dek en herhaalt met een boze klank in zijn stem de laatste woorden van Dirk: ‘Geert komt straks wel, Geert komt straks wel! Hij had een halfuur geleden hier al moeten zijn. Toen hij met alle geweld de wal nog op wilde, heb ik hem uitdrukkelijk gezegd dat hij uiterlijk tien uur weer aan boord moest zijn en nu is het “bij zon en maan” al bijna half elf.’

Schipper Ruishoek vloekt nooit, hoewel hij een driftig karakter heeft. Maar als hij zijn stopwoord ‘bij zon en maan’ gebruikt, is dat voor hen die hem kennen een onmis­kenbaar teken dat het bij hem vanbinnen niet erg rustig is.

Zijn zoon Dirk is juist het tegendeel van zijn vader. Hij is zo kalm vanbinnen, dat er nooit plaats lijkt te zijn voor boosheid of drift.

Het varensvolk en ook de klanten hebben graag met Dirk van doen en noemen hem een ‘goedzak’. Ze zijn het er allemaal over eens dat hij een eersteklas varensman en de sterkste knaap uit heel Brouwershaven is.

Vanuit de stad klinkt nu het geluid van een klokslag, door meerdere op grotere afstand gevolgd.

‘Half elf’, bromt de schipper. ‘Het was “bij zon en maan” dom van mij, dat ik hem hier in Antwerpen, de avond voor de afvaart, nog de wal liet opgaan.’

 

Vanuit een herberg op de haven, een twintigtal huizen verder, klinkt gezang en rumoer. Blijkbaar gaat er een deur open, omdat de mannen op de Roerdomp het heel duidelijk horen.

Beide schippers turen scherp in de richting vanwaar dat geluid komt en als ze bij het wapperende licht van een gas­lantaarn, die schuin tegenover de herberg staat, een troepje mannen rumoerig en luidruchtig het café zien verlaten, hoopt Dirk dat zijn broer Geert daar maar niet bij is.

Maar de hoop van Dirk blijkt ijdel, want als het troepje uit elkaar gaat en zich verspreidt, komen een drietal mannen in hun richting stappen. Ondanks het flauwe licht op de kade herkent Dirk toch in de langste van de drie zijn broer Geert.

De haven ligt hier vol schepen. Bij een groot vaartuig nemen de twee metgezellen van de jonge Ruishoek afscheid. Blijkbaar horen ze daar aan boord thuis.

Het volgende ogenblik staat Geert voor de loopplank van de Roerdomp. De plank ligt tamelijk steil, want het water in de haven staat hoog tegen de wal. Dirk grijpt al naar een haak om die zijn broer toe te steken, met de bedoeling dat hij gemakkelijker aan boord kan komen. Maar voordat Dirk de lange haak uit de klampen[1] heeft gelicht, neemt de jongeman op de wal een aanloop en met een paar katachtige sprongen staat hij in het gangboord van de Roerdomp.

‘Goedenavond samen! Zijn jullie allebei nog aan dek?’

De schipper beantwoordt de groet en de vraag van zijn jongste zoon boos met de woorden: ‘Ik dacht dat jij om tien uur aan boord zou zijn en ’t is nu alweer over half elf!’

‘Nou, vader, is dat zo erg? Ik heb een poosje zitten babbelen met een paar Vlaamse schippers en een glas bier gedronken, want ik had dorst ...’

‘Als ik zeg: tien uur aan boord, moet jij niet om half elf komen. Je hoeft niet in de kroeg te gaan zitten en het gezel­schap te zoeken van kerels, die net zolang hun pottekes bier drinken tot ze hun eigen schuit niet meer kunnen vinden.’

Het schijnt dat de vrolijke stemming, waarin Geert Ruishoek daarstraks blijkbaar nog verkeerde, plotseling omslaat, want nu klinkt ook zijn stem scherp en stug als hij zegt: ‘Denk erom, vader, dat ik twintig jaar ben en geen jongen van vijftien meer.’

‘Dat doet er niets toe!’ buldert de schipper. ‘Zolang je hier aan boord bent, heb je te gehoorzamen. In de eerste plaats, omdat ik je vader en in de tweede plaats ook zeker, omdat ik je schipper ben.’

Geert wil driftig wat terugzeggen, maar zijn broer Dirk legt zijn zware hand op zijn schouder en zegt bedaard: ‘Kom nu naar beneden, Geert. Je weet dat we morgen met het in­vallen van de vloed eruit moeten. Lig nu niet langer tegen te morrelen, we gaan rap naar de kooi.’

Geert bromt nog wel wat tussen de tanden, maar hij geeft toch gehoor aan de woorden van zijn broer en gaat het trapje af, de roef binnen.

Nu haalt Dirk met een forse ruk de loopplank in en zet die op zijn kant in het gangboord.

Schipper Ruishoek loopt nog even naar de kop van zijn vaartuig en laat het voortouw, waar­mee het aan de wal gemeerd ligt, nog wat schieten[2].

‘Geef het achtertouw ook wat ruimte, Dirk’, roept hij. ‘Ik ben bang dat het strak komt te staan. Er is hier zoveel val in het water, dat je niet te voorzichtig kunt zijn.’

Zó is schipper Hendrik Ruishoek, driftig en opbruisend als hem iets in de weg komt, maar even snel als zijn toorn ontbrandt, is die ook weer bedaard. Want als hij een ogenblik later ook in de roef komt, is er van zijn boosheid niet veel meer te bespeuren.

Een grote olielantaarn werpt een rossig licht in het tamelijk ruime ‘achteronder’, zoals de schipper bij voorkeur deze verblijfplaats noemt. Het is het gewone interieur, dat men op elke tjalk in de roef zal aantreffen, maar hier op de Roerdomp is toch wel te zien dat men bij de inrichting ervan niet gierig is geweest.

Hein Ruishoek was zelf ook van goede schippersfamilie, maar het meeste had zijn vrouw, de enige dochter van de oude kapitein Tipstra, toch voor hem meegebracht.

De oude zeeman had tot zijn overlijden bij hem ingewoond. Toen hij – nu alweer acht jaar geleden – kwam te overlijden, werd zijn niet grote, maar toch degelijke woning hun eigendom en werd ook de Roerdomp het onbelast bezit van schipper Ruishoek.

’t Mocht worden gezegd, dat hij een man was die in de uit­oefening van zijn beroep niet alleen een bekwaam schipper was, maar bovendien uiterst eerlijk en nauwgezet de belangen van zijn lastgevers behartigde, alsof die van hem waren. Hij had over het algemeen gelukkig gevaren, eerst met twee knechts en later met zijn beide zoons.

Moeder Lida had haar jongens echter liever wat langer aan de wal gehouden. Eerst Dirk, die er ondanks de gruwelijke tegenzin in het schoolgaan, toch altijd gewillig heenging en daarna Geert, die vier jaar jonger was en die wel geen afkeer van schoolgaan had, maar er toch naar hunkerde om te gaan varen.

‘Met Geert zul je nog wel eens moeite krijgen, Hendrik’, had zijn vrouw hoofdschuddend tegen haar man gezegd, toen hij een plaats op zijn schuit open kreeg door het vertrek van een jonge knecht en haar voorstelde ook zijn jongste zoon maar bij zich aan boord te nemen.

Lachend had de sterke schipper toen tegen zijn vrouw ge­zegd: ‘Zie ik ernaar uit, Lida, dat ik geen baas zou kunnen blijven over een jongen van dertien jaar? Of ben je bang dat ik hem buiten boord zal wippen, als hij het soms te bont maakt?’

‘Welnee, dat niet, maar jij bent vaak een driftkop, Hendrik. Geert is dat eveneens. Ik ben bang dat er op den duur moei­lijkheden uit voort zullen komen. Ik geloof dat je wijzer zou doen, weer een vreemde knecht erbij te nemen.’

De schipper, die bijna altijd de raadgevingen van zijn vrouw opvolgde en die hoog tegen haar opkeek vanwege haar inzicht, kon zich nu niet verenigen met het idee om met een vreem­de kracht te varen, als hij het met zijn eigen jongens kon doen.

Het was gegaan zoals moeder Lida het zich had voorgesteld. Maar al te vaak waren er op de Roerdomp moeilijkheden voorgekomen, waarvan Geert de oorzaak was. Zolang hij nog maar een opgeschoten jongen was, liep het nog wel met een standje of, in het ergste geval, met een paar stevige opstoppers af. Maar toen Geert zestien jaar was, zou men hem hebben aangezien voor een jonge kerel van twintig.

De vader had echter nooit last met hem wat het werk aan boord betrof. Vaak kon schipper Ruishoek, als hij na een volbrachte reis weer in zijn vriendelijke woning was terug­gekeerd, tegen zijn vrouw zeggen: ‘Het is toch zo jammer dat die Geert soms zo’n lastige woelwater is. Hij kan aan boord zo’n flinke kerel zijn. Bij storm of als er iets beschadigd raakt, is hij vaak nog beter bij de pinken dan Dirk, terwijl die er ook mag zijn. Maar aan wal denkt hij slechts aan pret maken en als men hem iets in de weg legt, komt hij gelijk in verzet. Dat kan ik “bij zon en maan” niet hebben.’

De schippersvrouw probeerde altijd haar man zachter te stem­men en hem erop te wijzen dat een karakter, zoals dat van Geert beter geleid kon worden met geduld en zachtmoedig­heid, dan met hardheid en geweld.

‘Alles goed en wel, moeder; maar ik wil en ik zal baas blijven over mijn volk aan boord van de Roerdomp. Dat ben ik geweest over mijn knechts en dat zal ik ook blijven over mijn jongens.’

 

[1] Verzamelnaam voor alle voorwerpen die worden gebruikt om voorwerpen vast te grijpen, te houden of te zetten.

[2] Vieren.