Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 06 ~ Het Uilennest, W. Schippers

Deel 06 ~ Het Uilennest, W. Schippers
Model: 9789076466811
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 06 ~ Het Uilennest, W. Schippers

Het Uilennest – W. Schippers

Als een brandhout uit het vuur

 

Hannes Klinge krijgt ontslag van de rijke boer Barend van Gulven, omdat deze zijn dochter Martha niet aan een boerenknecht wil uithuwelijken. Tijdens de zoektocht naar ander werk, komt Hannes op het ‘Uilennest’ terecht. Daar mag hij bij Krijn Vermeeren blijven wonen. Na de dood van Krijn wordt het ‘Uilennest’ zijn eigendom en trouwt hij met Martha, die inmiddels mondig geworden is. Met hun kinderen Gerard en Lize vormen ze een gelukkig gezin.

Gerrit Dubbe, die graag met Martha had willen trouwen, stookt boer Van Gulven echter op om Hannes te verjagen.

 

Het verhaal speelt zich af in het Develgebied tussen Heerjansdam en Zwijndrecht. Het Uilennest behoort tot de bekendste boeken van W. Schippers en werd zelfs in het Duits vertaald.

 

Inhoudsopgave

1. Een vechtpartij op zondag

2. Verjaagd van ‘Zorgwijk’

3. Op het ‘Uilennest’

4. Een nieuw thuis

5. Een goede raad van Olbert de eenarm

6. Vader Krijn geeft raad

7. Het sterfbed van Krijn Vermeeren

8. De koopaanvraag

9. Een gelukkig gezin

10. Een droevig heengaan

11. Weggezonden van ‘Zorgwijk’

12. Een vechtpartij

13. De valstrik

14. De nieuwe veldwachter

15. Een ongelukkige afloop

16. Inkeer

17. Brand!

18. De terugkeer

19. Hij overlaadt ons

 

1.  Een vechtpartij op zondag

 

‘t Is een grote, mooie bezitting, de hoeve ‘Zorg­wijk’. De eigenaar, boer Barend van Gulven, wordt dan ook als een van de rijkste boeren van het dorp beschouwd.

In hoeverre dit waarheid bevatte, zullen we in het midden laten, maar zeker is dat boer Van Gulven graag had dat er op zijn rijkdom gezinspeeld werd. Niemand had daar beter slag van dan Gerrit Dubbe, een boerenzoon uit de buurt, met wiens vader Van Gulven bevriend was.

Al lang was tussen de wederzijdse ouders be­sloten dat Martha en Gerrit man en vrouw zouden worden. Maar de mooie Martha lachte en spotte met de rode Gerrit. Het werd de oude geschiedenis. De mens maakt plannen en berekeningen: zo zullen we doen en zo zal het gaan. Hij denkt meester te zijn van de toestand, maar vergeet de grote Meester daarboven, Wiens heilige wil alleen wet is en Die alleen de weg bepaalt die wij, nietige stervelingen, hebben te bewandelen.

Eerst met zachtheid en later met toornige bedrei­gingen had Van Gulven zijn dochter aan het verstand gebracht dat het zijn wil was dat zij de vrouw werd van Gerrit Dubbe, maar noch het een, noch het ander had het gewenste gevolg.

In het begin lachte Martha om haar vaders woorden, later werd ze driftig. Er volgde een heftige scène, waarbij het meisje verklaarde dat ze nog liever met de arm­ste dagloner zou trouwen dan met de rijke Gerrit Dubbe, die ze niet kon uitstaan.

Met een dreunende vuistslag op de tafel schreeuwde Van Gulven, paars van woede, dat ze met Gerrit Dubbe zou trouwen of anders met niemand. Maar deze bedreiging liet Martha koud. Trots verliet ze het vertrek waarin de woordenwisseling plaatshad en waarin haar vader woedend en haar moeder huil­end achterbleef.

 

Kort hierna had boer Van Gulven een nieuwe bouwknecht nodig. Omdat de boerenknechts altijd in de maand november van dienstverband veranderen en het nu al bijna Kerstfeest was, wan­hoopte de boer er al aan of het hem zou lukken een goede bouwknecht te bemachtigen. Maar eindelijk meldde er zich een aan en omdat deze hem aanstond, haastte Van Gulven zich hem in dienst te nemen.

Hannes Klinge, die in Gelderland geboren was, had zijn militaire dienst volbracht in een Zuid-Hollands garnizoen. Daarna was hij in een naburig dorp boerenknecht geworden.

Omdat hij niets meer op de wereld had dan een broer, die als schippersknecht op de Rijn voer, was er ook niets wat hem aan Gelderland bond. Zo werd Hannes Klinge dan bouwknecht bij boer Van Gulven.

De boer was niet gemakkelijk voor zijn knechten, maar met deze Geldersman kon hij goed opschieten. Geen boerenknecht in de omtrek, die zulke rechte voren ploegde als de bouwknecht van ‘Zorg­wijk’.

Toen Van Gulven een jong paard gekocht had op de Barendrechtse paardenmarkt, die hij zelf niet tem­men kon, had Hannes Klinge gevraagd of hij het eens mocht proberen. Hoewel het er Spaans genoeg aan toe ging[1], lukte het de Geldersman toch het wilde dier onder de duim te krijgen. Voortaan had boer Van Gulven er een buitengewoon goed paard aan, waarop hij maar wát trots was.

Een jaar lang ging alles goed. De jongens uit het dorp waren de knecht van ‘Zorgwijk’ bijna allemaal goed gezind. Hij had echter ook vijanden. Hannes kon een goede vriend zijn, maar wie hem als vijand had, moest oppassen.

Hij was nog maar kort bij Van Gulven of Hannes liet al zien dat het hem in ieder geval niet aan moed ontbrak. Enkele boerenzoons moesten dat tot hun schade ondervinden.

 

‘t Heeft gesneeuwd en de wegen en voetpaden van het dorp liggen dik onder de wollige vacht. Het sneeuw­t nu niet meer, maar een helder winterzonnetje aan de blauwe lucht geeft levendigheid en licht aan het doodse winterlandschap.

Vrolijk babbelend lopen een drietal boerendochters de dorpsstraat uit. Zometeen zullen ze het voetpad volgen dat naar ‘Zorgwijk’ leidt, want een van de drie meisjes is Martha van Gulven. De twee anderen zijn haar vriendinnen.

Ze zijn naar de kerk geweest, want het is zondag­morgen. Doordat ze een poosje bij het kerkpad heb­ben staan praten met meisjes die een andere kant uit moesten, is het wat laat geworden. Nu haasten ze zich naar huis, want daar wacht hun de dampende koffie. Een poosje geleden was de dorpsstraat nog vol kerkgangers, maar nu zijn ze allemaal naar binnen gegaan. Al schijnt de zon, de ijzige noordoostenwind kleurt de neuzen rood en paars en doet vingers en oren tintelen. Toch zijn er, behalve Martha en haar vriendinnen, nog andere mensen die de kou trotseren. Achter de grote schuur bij het voetpad naar ‘Zorg­wijk’ staat een groepje jonge boeren te praten en te roken.

Ze staan uit de wind en in het zonnetje. Ze kun­nen overigens wel tegen de kou, want de meesten zijn stevige, gezonde, opgeschoten jongens, die aan het leven in de open lucht gewend zijn.

Het gesprek gaat over arren en schaatsenrijden. Een van hen voert het hoogste woord. Hoor hoe zijn stem schettert, als hij beweert dat er nog veel meer sneeuw in de lucht zit. Als een ander dit betwijfelt, wil hij om tien gulden wedden dat er nog vóór de zon is ondergegaan sneeuw zal vallen. ‘t Is toch zo’n bluffer, die rode Gerrit Dubbe! Maar ondanks zijn hatelijk optreden wordt hij toch door iedereen ontzien, want hij is de rijkste boerenzoon uit het dorp. Nergens meer dan op het platteland geeft veel geld de bezitter daarvan gezag en overwicht. Slechts één man in het dorp heeft de naam in rijkdom niet voor de oude Dubbe, de vader van de rode Gerrit, onder te doen en dat is de boer van ‘Zorgwijk’. Daarom ook zal Van Gulven met vreugde zijn dochter Martha, zijn enig kind, tot vrouw geven aan Gerrit Dubbe, de enige erfgenaam van zijn schatrijke vader.

Dat Martha niet wil, acht haar vader van geen betekenis. Zijn wil is wet en hij is eraan gewend dat men hem altijd gehoorzaamt.

Trouwens, geen van de boerenzoons uit het dorp zou het wagen als mededinger van de rode Gerrit op te treden; want ontziet men hem om zijn geld, men vreest nog veel meer zijn geweldige lichaamskracht en zijn blinde drift.

‘Ik ga koffiedrinken, jongens’, zegt een van de jongere boeren achter de schuur. Gelijk doet hij een paar stappen in de richting van de weg. ‘Ha!’ vervolgt hij, ‘daar komt Martha van Gulven ook nog aan, Gerrit! Moet je haar niet vragen of ze morgen mee gaat arren?’

Het is op het dorp een publiek geheim dat de rode Gerrit door de vader wordt begunstigd, maar door de mooie Martha niet wordt begeerd. Want ze maakt er volstrekt geen geheim van dat ze de jonge Dubbe niet kan uitstaan.

De jonge boeren weten dat en daarom zeggen ze plagend: ‘Toe, Gerrit, laat ons eens zien hoe ze tegen je lacht als je haar vraagt morgen met je te gaan arren! Of durf je niet?’

Het bloed stijgt Dubbe naar zijn toch al rode kaken. Zijn borstelige wenkbrauwen samentrekkend, roept hij dreigend: ‘Wie praat er over durven? Heb je wel eens iets gezien wat ik niet durf?’ Maar glim­lachend laat hij erop volgen: ‘Hou je stil, jongens; ik zal de dames eens laten schrikken!’

Zijn grote handen grijpen al in de sneeuw en juist als de argeloos babbelende meisjes de schuur passeren, vliegt een grote sneeuwbal pal in Martha’s nek. De jongens lachen uitbundig en de beide vriendinnen van Martha vluchten, om voor meerdere projectielen beveiligd te zijn, het voetpad af naar ‘Zorgwijk’. Maar Martha vlucht niet. Zij heeft heel goed gezien wie de sneeuwbal gooide en een minachtende blik uit haar mooie ogen treft de ‘rode Gerrit’. Zonder haar tred te verhaasten, wil ze doorlopen, maar dit is niet naar de zin van de rijke boerenzoon, die het niet gewend is om ge­minacht te worden. Naar het meisje toelopend, plaatst hij zijn logge, vierkante gestalte vlak voor haar op het voetpad en verspert haar zo de weg naar huis.

‘Kom, kom, Martha’, zegt Dubbe, ‘word nu niet boos om het gooien van een losse sneeuwbal. Geef me de hand en ga morgen met me arren; dat was ik juist van plan je te vragen. Nou meid, wat zeg je daarvan? Neem het aanbod aan, dan ga ik nu met je mee naar “Zorgwijk” en zal direct aan je vader vragen of hij het goed vindt.’

Gerrit blijft met uitgestoken hand voor Martha staan. Ze doet echter alsof ze zijn grote hand niet ziet en wil hem zonder een enkel woord te zeggen voorbijlopen op het smalle pad. Hij hoort het spottend lachen van zijn vrienden en dat maakt hem inwendig woedend. Brutaal blijft hij haar de weg versperren.

‘Laat mij toch door, vervelende vent!’ roept Martha nu heftig. ‘Zie je dan niet dat ik van je opdringerigheid niet gediend ben? Laat me erdoor en gedraag je niet als een kwajongen!’

Koppig blijft rode Gerrit staan. Breed lachend klinkt het: ‘Nee, nee, ik laat je niet door vóór je me de hand geeft, al moeten we hier nog een uur staan. Je komt er niet door.’

Daar nadert op zijn gemak, met de handen in zijn broekzakken, Hannes Klinge. Hij heeft de koffie al op en komt de poort van ‘Zorgwijk’ uit. Hij wil nog even een kijkje nemen in de dorpsstraat. Daarom heeft hij zijn pijp opgestoken en loopt rustig te dampen. Met enige verwondering blijft zijn scherpe blik op het tweetal rusten, daar vóór hem op het pad. Wat betekenen het boze gezicht van Martha en haar van woede glinsterende ogen? En waarom blijft die boer daar zo sarrend haar de weg versperren? Hannes verhaast zijn tred en nu krijgt ook Martha hem in de gaten.

‘Hannes!’ roept ze heftig tegen de bouwknecht van haar vader, ‘Hannes! maak jij hier voor mij het pad eens vrij. Deze vent denkt dat hij hier in het dorp alles mag doen, omdat iedereen bang voor hem is; maar jij bent niet bang voor hem, dat weet ik zeker!’

Nee, Hannes Klinge is niet bang voor Gerrit Dubbe. Regelrecht op hem toelopend, zegt hij op forse toon tegen de jonge boer: ‘Dubbe, je hebt geen recht hier op dit pad iemand tegen zijn wil de weg te versperren, dus maak plaats.’

Verbaasd kijkt Gerrit Dubbe de arrogante spreker aan, alsof hij niet begrijpt wat hij bedoelt. Slechts één ogenblik duurt zijn verbazing. Dan maakt een geweldige woede zich van hem meester, maar voor hij één woord kan zeggen, geeft Hannes Klinge hem een duw, zodat hij zijdelings van het pad in de mulle sneeuw terechtkomt. Met een heldere spotlach loopt Martha hem voorbij.

 

[1] Heftig, gewelddadig.