Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop
Naar DeRamshoorn.nlBelijdenis doen, maar hoe?
Ds. B.J. van Boven en ds. A. Verschuure
Passend geschenk voor hen die ermee worstelen belijdenis des geloofs te moeten doen, maar niet te weten hoe. Zowel hen die belijdenis overwegen te gaan doen, dat van plan zijn, maar ook hen die reeds belijdenis des geloofs hebben afgelegd. In een zestal overdenkingen (preken) worden in het bijzonder jonge mensen bij deze vraag bepaald.
Overzicht behandelde stof:
Gespreksvragen bij de hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 De goede strijd ds. B.J. van Boven
1. Zij hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren (Hebr. 11:13b, 14) In Lukas 13:23 lezen wij: ‘En er zeide een tot Hem: Heere, zijn er ook weinigen die zalig worden?’
a. Is het aantal mensen die zalig worden zullen voor ons het belangrijkste. Beargumenteer je antwoord uit het vervolg.
b. Wanneer zijn we op tijd en wanneer te laat om het Koninkrijk van God te zoeken?
c. In vers 30 staat dat de laatsten de eersten zullen zijn. Is dat een argument om toch maar te wachten om ons te bekeren?
2. Paulus kon Timotheüs zijn geestelijke zoon noemen (1 Tim. 2:2) en hem waarschuwen (1 Tim. 6:3).
a. Paulus was niet getrouwd. Hoe moeten we dit opvatten dat hij toch spreekt over zijn zoon?
b. Hij vermaande zijn geestelijke zoon in liefde voor dwaalleraren. Moeten we alleen Gods kinderen waarschuwen of ook de goddelozen. Anders gooien we de parels toch voor de zwijnen?
3. Strijd den goeden strijd des geloofs (1 Tim. 6:11a)
a. Wat is een verkeerde strijd?
b. Hoe moet de goede strijd gevoerd worden, zie kanttekeningen.
4. Paulus waarschuwt in deze brief voor twee gevaarlijke klippen: de dwaalleer en een wereldgelijkvormig leven.
a. Geef aan waarom dat hoogst actueel is.
b. Wat moeten we tegen deze gevaren doen?
5. De apostel zegt: ‘Maar gij, o mens Gods’ (1 Tim. 6:11a).
a. Wanneer kunnen we zeggen een mens Gods te zijn? Zie kanttekening.
b. De vermaning die hierna volgt is wel of niet voor ons van belang?
6. In de overdenking staat: ‘Ik wil nog één vijand noemen. Dat is de dood.’
a. Tegen deze vijand is toch niet te strijden?
b. Is het wel juist dat Gods kinderen de dood als vijand zien. Het is voor hen toch een doorgang in het eeuwige leven?
7. De strijd des geloofs kan betekenen de strijd voor het geloof. Het kan ook betekenen de strijd door het geloof.
Probeer het verschil in eigen woorden weer te geven.
8. Grijp naar het eeuwige leven (1 Tim 6:12b).
a. Waar is dit een beeld van?
b. Dit is toch iets wat we niet kunnen. Hoe moet dit dan ook bedoeld zijn?
9. En de goede belijdenis beleden hebt ( 1 Tim. 6:12c)
a. Wat is de goede belijdenis?
b. Hoe moet die belijdenis gedaan worden? Zie 1 Tim. 4:14, 1 Tim. 5:21, 22
1. De Heere heeft tot Martha gezegd: ‘Eén ding is nodig’ (Luk.10:41b).
a. Martha had gevraagd aan haar Maria om hulp. Is het verkeerd een ander te helpen, zodat die ander des te eerder ook naar Jezus kan luisteren?
b. Wat moet het belangrijkste in ons leven zijn? (Ps. 27:4, Matth. 6:33
-------------------------------------------------------
Hoofdstuk 3. De ware belijdenis – ds. B.J. van Boven
Gespreksvragen bij preek over Romeinen 12:2
1. Daniël moest meedoen met het eten van de stukken van de spijze van de koning. Dat weigerde hij.
a. Waarom nam hij voor in zijn hart om zich niet ontreinigen met de stukken van de spijze des konings? Zie ook Psalm 119.
b. Is dat niet in tegenspraak wat de Heere Jezus zei: ‘En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzo onwetende? Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen?’ (Mark. 7:8).
2. Daniël boog zijn knieën voor het geopende venster naar Jeruzalem.
Het is toch niet van belang waar we bidden, maar meer hoe we bidden? (Joh. 4:23, 24)
3. ‘Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst’ (Rom. 12:1).
a. Wat wordt bedoeld met ontfermingen?
b. Er kan toch geen ontferming zijn als straf verdiend is?
c. Welke offerande moet gebracht worden, zoals bedoeld in dit tekstvers?
4. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig (Rom. 12:2a).
a. Hoe kunnen we de wereld gelijkvormig worden? Betrek in je antwoord Romeinen 13:13.
b. Maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds (Rom. 12:2b). Geef wat de kanttekening hierbij zegt in eigen woorden weer.
c. Wat gebeurt er als het verstand verlicht wordt?
d. Hoe kan de oude mens gekruisigd worden?
5. ‘Houdt vrede met alle mensen’ (Rom.12:18).
a. Is er dan nooit ruzie? (Ef. 6:17m)
b. Hoe behoort onze omgang te zijn met onze naaste?
6. ‘Opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is’ (Rom. 12:2b.)
a. Wat is beproeven?
b. Sommigen doen het kwade en voeren daarvoor als argument aan dat we het alle dingen moeten beproeven. Geven ze een juiste uitleg aan: ‘Beproeft alle dingen; behoudt het goede’ (1 Thess. 5:21)
7. Zoekt de HEERE, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is (Jes. 55:6).
a. Wanneer is het vindenstijd?
b. Wanneer is de HEERE nabij; dat weten we toch niet? (Ps. 32:6)
-----------------------------------------------------------------
De geloofsbelijdenis van Ruth ds. A. Verschuure
2. Ruth antwoordde: ‘Uw volk is mijn volk en uw God mijn God’.
a. Zeg met eigen woorden wat Ruth hiermee bedoelde.
b. Op welke wijze moet de goede belijdenis uitkomen?
3. Ruth voegde in haar belijdenis toe ‘alzo doe mij de HEERE en alzo doe Hij daartoe, zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en tussen u’ (Ruth 17:b).
a. Citeer wat de kanttekeningen hierbij zeggen? (kantt. 33).
b. Waarom is dit zo belangrijk bij een oprechte belijdenis?
Een vermaning tot bekering - ds. A. Verschuure
Gespreksvragen bij preek over Amos 5:4
1. Zoekt Mij en leeft (Amos 5:4)
a. Wat gebeurt er met ons dat we hier niet naar luisteren?
b. Wat belooft de Heere dit in Ps. 37:3, Spr. 3:3 en Ez. 16:6?
2. Maar zoekt Bethel niet (Amos 5:5).
a. Waarom is Bethel een verkeerde plaats?
b. Is het niet goed om alleszins godsdienstig te zijn? (Hand. 18:22b)
c. We kunnen de Heere niet kennen en toch Hem dienen. Hoe wordt dat bedoeld in Handelingen 17:23b?
a. Welke troost ligt in deze woorden?
b. Voor wie geldt deze troost? (Joh. 14:6).
-----------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 6 De geloofsbelijdenis van Abramham, Izak en Jakob - ds. A. Verschuure
Gespreksvragen bij preek over Hebreeën 11:13b-14
1. Abraham, Izak en Jakob beleden dat ze gasten en vreemdelingen waren.
a. Hoe brachten ze dat in praktijk?
b. Waarom hebben deze drie mannen beleden dat ze gasten en vreemdeling waren?
c. Hoe brengen wij dat in praktijk?
2. Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat (Rom. 9:13).
Velen geven op basis van deze tekst God de schuld wanneer iemand verloren gaat. Hoe moeten we dit zien, lees de kanttekening bij deze tekst.
3. ‘Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods’ (Rom. 10:17).
Is het verzuimen van een kerkdienst echt zo erg? De Heere kan toch Zijn Woord bij ons brengen?