Boekhandel webshop

Op zoek naar een boek buiten de uitgeverij? Bezoek onze vernieuwde boekenwebshop

Naar DeRamshoorn.nl

Catalogus 2023-2024

Nieuwe boeken en andere artikelen voor het hele gezin

Bekijk catalogus

Deel 20 ~ Het Veerhuis en de Rozendonk, W. Schipppers

Deel 20 ~ Het Veerhuis en de Rozendonk, W. Schipppers
Model: 9789461150233
Beschikbaarheid: Op voorraad
Prijs: EUR 14,95
Excl. BTW: EUR 14,95
Aantal:  
Deel 20 ~ Het Veerhuis en de Rozendonk, W. Schipppers

Veerhuis en de Rozendonk

Verhard u niet

 

Dirk Hersdaal, de veerman, raakt na het overlijden van zijn godvrezende vrouw aan lager wal. Wanneer hij verslaafd raakt aan de drank, hertrouwt hij met Dinet Digna, zijn eerste liefde. Zijn enige dochter Rien vertrekt teleurgesteld naar Amsterdam.

Rien Hersdaal wordt tijdens haar verblijf in de hoofdstad opgevangen door een oude vrouw, die haar samen met haar zoon vriendschap biedt.

Wanneer Rien terugkeert om zich met haar familie te verzoenen, ziet ze haar vader terug wanneer hij dronken in de wachtkamer van het Veerhuis zit blijkt haar vader dronken in de wachtkamer van het Veerhuis te zitten. Ze slaagt er niet in haar vader tot bezinning te brengen. Midden in Middenin een zware onweersbui besluit hij een veekoopman over te zetten in zijn roeiboot. Kobus Harts, zijn trouwe knecht, laat hem niet in de steek, maar verliest tijdens de vaartocht het leven.

Na deze ingrijpende gebeurtenis verandert er veel ten goede in het Veerhuis. Rien wordt meesteres op landgoed Rozendonk. Dinet Digna, de vroegere meesteres van het landgoed, voelt zich echter meer thuis verkiest evenwel in het Veerhuis dan op boven de Rozendonk.

 

Inhoudsopgave

1.  Zelfgekozen wegen

2.  Bitterheid

3.  Overpeinzingen

4.  De veerman en zijn dochter

5.  De tweede moeder

6.  De veerknecht

7.  Een merkwaardige kennismaking

8.  De lucht wordt donkerder

9.  Die op zijn vlees vertrouwt, is een zot

10.              Verzoend

11.              Rustig te midden van de storm

12.              God spreekt

13.       Onzekerheid

14.       Berouw

15.  Gods doen is steeds gezegend

 

1.  Zelfgekozen wegen

 

Helder en krachtig schijnt de zomernamiddagzon door de ramen van het oude Veerhuis en vult de grote wachtkamer met haar warme, gouden licht. ’t Is er stil op dit uur van de dag. En op de brede rijweg, die van de dorpsstraat naar het Veerhuis loopt, is niets anders te zien dan een aantal kinderen, spelend onder de hoge iepen.

Vóór het raam aan de westkant, dat uitziet op de rivier, zit Dirk Hersdaal, de veerman, die, in gedachten verzonken, met zijn forse vingers trommelt op het tafeltje vóór hem.

’t Gebeurt niet vaak, dat de stevige veerman zo werk­loos zijn tijd doorbrengt. En ’t is ook nu geen luiheid, die hem daar op dit uur van de dag zo doelloos op die stoel laat neerzitten.

Nee, daar is een andere oorzaak voor. Wie goed kijkt naar zijn pet, die aan een spijker naast het raam hangt, ziet dat er aan de rechterkant van zijn pet, die nu aan een spijker bij het raam hangt, een rouwstrikje zit en dat Dirk Hersdaal ook een zwart over­hemd draagt.

’t Is vandaag precies een jaar geleden, dat zijn vrouw het oude Veerhuis werd uitgedragen om een plaats te krijgen op het stille dorpskerkhof.

 

’t Was voor de veerman een geweldig harde slag geweest, en aanvankelijk dacht hij dat, nu zijn trouwe Hanna hem was ontnomen, er voor hem geen levensvreugde meer denk­baar was. De slag had hem zeer plotseling getroffen. Slechts enkele dagen was zijn vrouw, die eigenlijk nooit ziek was geweest, door vreselijke koortsen bevangen. Op een prachtige zondagmorgen ging ze in de eeuwige rust.

Ze was wonderlijk kalm en helder geweest in haar laatste ogenblikken.

‘Blijf altijd God voor ogen houden, Rina. Vertrouw op Hem in verdriet en smart en vergeet Hem nooit in voorspoed en vreugde.’

Dat had ze tegen haar enig kind gezegd, dat snikkend bij haar bed stond en maar niet kon geloven, dat haar moeder werkelijk ging sterven ...

Toen had Hanna met haar al brekende ogen de veerman een poos aangestaard en stamelend was het over haar lippen gekomen: ‘Dirk, zorg voor Rina ...’

Zoals al gezegd, was Dirk Hersdaal de eerste tijd na het overlijden van zijn vrouw volledig terneergeslagen en zielsbedroefd. Maar, de zorgeloze, oppervlakkige natuur van de veerman kwam daarna al vrij snel de schok te boven en vóór de winter in het land was, klonk zijn vrolijke stem en luide lach weer door de wachtkamer evenals voorheen.

Maar nu is het precies een jaar geleden, dat de vrouw uit het Veerhuis werd begraven en de herinnering aan die droevige dag maakt de veerman stil en neerslachtig. Peinzend laat hij zijn blikken over de rivier gaan, waarvan het heldere water traag voortvloeit tussen de met griend­hout begroeide oevers.

 

Daar weerklinkt het geluid van de veerbel van de overkant. Dirk Hersdaal doet echter geen moeite om op te staan van zijn stoel. 't Is maar een voetganger die overgehaald wenst te worden en dat kan Kobus Harts, de oude veer­knecht, wel even alleen doen.

Kobus komt intussen al aanstappen uit de schuur, waar hij zijn vrije tijd doorbrengt met netten te breien voor de vissers.

’t Is een eigenaardige man, die Kobus. Terwijl hij daar in de zonnegloed van de warme zomerdag de stenen glooiing afloopt naar de waterkant, maakt hij al een zeer scherp contrast met de hele omgeving.

Oud en verweerd, maar toch nog degelijk en sterk ziet hij eruit. Hij is niet groot van persoon, maar zwaargebouwd en breedgeschouderd. Op de korte, dikke nek staat een groot hoofd, waarvan het gezicht donkerbruin getint is, terwijl de grijze, bijna witte baard scherp daartegen afsteekt.

Onder de bijna vormloze, geoliede zuidwester, die hij bijna nooit afzet, komt een krans van dun, grijs haar tevoorschijn, die bij hem lang in de nek hangt. Om het bovenlichaam draagt Kobus Harts een dikke, overal gestopte wollen trui en daaronder een roodbaaien[1] hemd. Een Engels-Ieren broek, waarvan de onderste ge­deelten in een paar tot de knieën reikende vetleren laarzen zijn gestoken, opgehouden door een brede, leren riem om het middel, voltooien zijn eenvoudig kostuum.

Deze kleding draagt Kobus zowel bij brandende zonnehitte als bij strenge vorst. Nooit hoort iemand hem over hitte of kou klagen. Het lijkt wel of de weersgesteldheid geen invloed uitoefent op het door en door geharde lichaam van de oude veerknecht.

Kalm en met zware tred gaat hij naar de veerboot, die naast de grote pont waarmee paarden en voertuigen worden over­gezet, ligt aangemeerd.

Dirk Hersdaal staart door het hoog opgeschoven raam de veerknecht na, die met een riemslag, zo regelmatig als de slin­ger van de klok, de zware veerboot in rechte lijn naar de an­dere oever trekt.

 

’t Kan vreemd gaan in de wereld, denkt Hersdaal, terwijl hij in gedachten verzonken met zijn ogen de veerboot volgt. Wie had het een goede vijfentwintig jaar geleden kunnen denken, toen hij voor het eerst van zijn leven hier in het dorp kwam, dat hij op deze plek zijn vrouw en eveneens een bestaan zou vinden?

Zijn vader was schipper en eigenaar van een flinke tjalk[2] ge­weest.

Zodra Dirk groot genoeg was om de schoolbanken te kunnen verlaten, was hij bij zijn vader aan boord van de tjalk gekomen, waarop zijn oudere broer al een paar jaar voer.

Het varen zat de Hersdaals in het bloed en de oude schipper had geen klagen over zijn beide zoons, terwijl het goedverzorgde uiterlijk van hun mooie vaartuig getuigde van de welstand van de schipper.

Maar de tijd snelde voort. Terwijl de zonen krachtiger en sterker werden, begon de oude schipper grijzer en stijver te worden. Dirk was ongeveer twintig jaar, toen zijn vader van een riethandelaar de opdracht kreeg een belangrijke partij riet, die in het dorp N. moest worden ingeladen, naar een ver verwij­derde haven in een andere provincie te vervoeren.

Er moesten verschillende reizen gemaakt worden, voordat de hele partij op de plaats van bestemming was. Omdat het laden nogal wat tijd kostte, lag het voor de hand dat Gijs en Dirk veel aan de wal waren.

De echte schipper is overal thuis en meteen op zijn gemak, wáár hij zich ook bevindt, en deze eigenschap bezaten de zoons van schipper Hersdaal in hoge mate.

Al bij hun eerste reis waren de jongens van het dorp het erover eens, dat die schippersgasten een paar aardige jongens waren. En vele meisjesblikken volgden hen vanachter de witte gordijntjes, als ze vrolijk en opgewekt door de nauwe, bochtige dorpsstraat wandelden.

Zelfs de mooie Dinet, de dochter van bakker Van Suchtelen, kon niet nalaten van genoegen te glimlachen als ze de flinke gestalte en het prettige, gebruinde gezicht van Dirk Hersdaal de hoek van de havenkant zag omslaan om in de bakkers­winkel brood te komen kopen.

Ook Dirk bleek graag de zwarte Dinet, zoals het jonge volk de mooie dochter van bakker Van Suchtelen noemde, te ont­moeten. Het gevolg daarvan was dat de oude schipper Hers­daal maar niet kon begrijpen, waarom Dirk telkens brood wilde gaan halen, nodig of niet nodig.

’t Zou echter wellicht verder op niets zijn uitgelopen, als schipper Hersdaal vóór het invallen van de winter de hele lading had kunnen wegkrijgen. Maar toen hij eind november voor de laatste reis in de haven van N. binnenviel, begon het juist te vriezen en ondanks alle haast kon hij de haven niet meer uitkomen door het ijs.

Tot grote vreugde van Dirk was men nu genoodzaakt in het dorpje N. te overwinteren. In de hoop dat het niet te lang zou duren, reisde de oude man naar huis in Noord-Holland, terwijl Gijs en Dirk aan boord bleven.

Nu had Dirk de gelegenheid zijn kennismaking met Dinet van Suchtelen voort te zetten. Die gelegenheid werd nog beter, toen er geschaatst kon worden op een binnenwater. Als de beide jonge schippers op het ijs kwamen, was er meteen een vrolijk troepje om hen heen. Maar er waren er ook, die met verbeten ergernis zagen hoe die vreemde varensgasten schaatsten met de meisjes van hun dorp.

’t Werd vader Van Suchtelen spoedig genoeg verteld dat een van die vreemde schippersjongens om Dinet heen draaide en dat zij lang niet ongevoelig was voor deze attentie.

Eerst had de bakker zijn schouders opgehaald. Hij vond het niet zo erg dat Dinet, zolang er ijs lag, met die schipper schaatste. Straks, als de vaart weer open kwam, vertrok de tjalk met zijn laatste lading riet. Mogelijk zag men nooit iets meer van het schip of de bemanning.

Zo ongeveer had de bakker geredeneerd, maar na korte tijd kwam hij tot andere gedachten en daar had hij goede redenen voor. Wat was namelijk het geval?

Even buiten het dorp stond destijds een mooi landhuis en de bewoner daarvan, die een paar jaar geleden zijn vrouw had verloren, bleek niet onverschillig te zijn voor de mooie Dinet van Suchtelen.

Wat deed het ertoe, dat hij vijfenveertig jaar was en het meisje nauwelijks twintig? Hij, meneer Eimering, had immers veel geld en bakker Van Suchtelen moest met een ziekelijke vrouw en een tamelijk groot gezin hard tobben om rond te komen ...

Mogelijk zou de rentenier met zijn aanzoek nog niet zo vlug voor de dag zijn gekomen, als er geen kaper op de kust ge­komen was. Maar nu Dirk Hersdaal zich zo inspande, meende hij er werk van te moeten maken voordat het mogelijk te laat zou zijn.

Bakker Van Suchtelen had vreemd opgekeken toen de heer Eimering hem van zijn voornemen op de hoogte stelde. Maar zijn aanzoek lokte hem wel aan, temeer omdat de heer Eimering niet onduidelijk liet doorschemeren dat hij, indien zijn aanzoek aangenomen werd, ook wel bereid zou zijn, zijn aanstaande schoon­vader door diens financiële moeilijkheden heen te helpen.

Voor Dinet werd het echter een zware strijd. Enerzijds streelde het haar trots om mogelijk als echtgenote van de heer Eimering het mooie landhuis te bewonen en op gelijke voet te komen staan met de rijke boerinnen uit de omtrek, maar aan de andere kant kon de dikke, stijve rentenier met zijn opgeblazen gezicht de vergelijking met de knappe, flinke jonge schipper slecht doorstaan.

Ze had maar enkele dagen tijd om hierover na te denken, omdat de heer Eimering met haar vader had afgesproken op zondagmiddag een bezoek te komen brengen bij de Van Suchtelens en dat hij dan gelijk het antwoord wilde vernemen op zijn aanzoek. Zoals gezegd was het voor Dinet een moeilijke keus. Eerst verklaarde ze ronduit, dat ze van die vervelende oude man niets weten wilde.

‘Je moet het zelf weten, Dinet’, antwoordde de bakker haar, ‘maar als die vreemde schippersjongen, met wie je telkens schaatst, soms invloed uitoefent op je besluit, laat ik je dan maar meteen zeggen dat het met hem toch nooit iets kan worden. ’t Is bij de meeste varensgasten zo gelegen: uit het oog, uit het hart. Als straks het ijs op de rivier gesmolten is en de vaart weer open is, lichten ze het anker en mogelijk zie je ze hem nooit meer terug. En al zou het met deze schipper niet zo zijn, wat kan je van hem verwachten? Gunstige vooruitzichten heeft hij niet; hoogstens wordt hij later schipper op het schip van zijn vader vaders. Daar­om raad ik je ernstig aan, dat je eens rustig nadenkt over het voor ons allen en natuurlijk in de eerste plaats voor jou, zo vererende aanbod van meneer Eimering.’

En Dinet dacht er rustig over na, zo rustig, dat ze al de volgende dag haar vader kon meedelen, dat ze van alle verdere omgang met de schipper zou afzien om, als het officieel aanzoek van de heer Eimering kwam, deze een toestemmend antwoord te geven.

 

[1] Rode wol.

[2] De tjalk is lang, smal en ondiep van bouw, als een afgeronde doos. Verder heeft hij een volle ronde boeg en ronde kimmen. Op een paar uitzonderingen na hadden tjalken één mast. Tjalken werden aanvankelijk van hout gebouwd, later van ijzer en nog later van staal.